8.2  Ronddraaien >
Ronddraaien
1
a
b

Zie het antwoord van vraag a.

c

Zie het antwoord van vraag a.

2
a
90 °
b
45 °
c
22,5 °
3
5
a

90 °

b

30 °

c

10 °

d
4
6
a
b

Zie het antwoord op vraag a.

3s
5s
a

Bijvoorbeeld zo:
- zet op de benen van de hoek dezelfde afstand af,
- zoek het punt, midden tussen de eindpunten,
- verbind dat midden met het hoekpunt.

b

Door de twee helften elk weer in twee gelijke stukken te verdelen.

c

In acht, zestien, … stukken

d

Teken een cirkel met middelpunt het hoekpunt. Neem het stuk van de cirkel binnen de hoek tussen de passer en pas dat op de cirkelomtrek af.

4s
6s

Trek de kleine hoek over op doorzichtig papier en kijk hoe vaak hij in de grote hoek past. Dat blijkt ongeveer 4 keer te zijn.

De grootte van hoeken
7

60 ° ; 120 ° ; 232,5 ° ; 292,5 ° ; 345 °

8

Ongeveer 6, 10, 2 en 8,5 keer.

9
a

360 ° ; 360 ° : 6 = 60 ° ; 360 ° : 60 = 6 °

b

360 ° : 12 = 30 ° ; 30 ° : 60 = 0,5 °

c

90 ° ; 180 ° ; 60 °

10
a

hoek A = 360 ° : 3 = 120 ° , hoek B = 360 ° : 5 = 72 °

b

hoek C = ( 360 ° 90 ° ) : 2 = 135 °

Soorten hoeken
11

a: stompe hoek
b: rechte hoek
c: inspringende hoek
d: scherpe hoek
e: stompe hoek
f: stompe hoek
g: inspringende hoek
h: scherpe hoek

12

90 °
90 °
90 ° ; 180 °
180 °
180 °

13
a

360 °

b

360 ° 90 ° = 270 °