8.5  De hoekensom van een driehoek >
Redeneren met hoeken
1
2
a

a = 180 ° 37 ° = 143 ° ,

c = 143 °

b

De hoeken a en c zijn: 180 ° 38 ° = 142 °

1s
2s
a

a = 180 ° b

b

c = 180 ° b

c

Die zijn gelijk.

3
a

d = a = 75 ° (overstaande hoeken)

e = b = 40 ° (overstaande hoeken)

b

c = f = 180 ° 75 ° 40 ° = 65 ° (overstaande hoeken)

4

180 ° ; de drie hoeken en hun overstaande hoeken vormen samen 360 ° (helemaal rond) en de overstaande hoeken zijn gelijk aan de hoeken zelf.

5
a
b
6
a

Een parallellogram.

b

16 hoeken

c
d

Alle scherpe hoeken zijn even groot.

e

Een stompe hoek is 180 ° min een van de scherpe hoeken.

De hoekensom
7
a

De drie hoeken vormen samen een gestrekte hoek.

b

Weer vormen de drie hoeken samen een gestrekte hoek.

8
a

a vormt een Z-hoek met p .

b

b vormt een Z-hoek met r

c

a = p = 57 ° en b = r = 42 °
p + q + r = 180 ° , dus q = 180 ° 57 ° 42 ° = 81 °

d

q is dan ook 81 ° , want 180 ° 58 ° 41 ° = 81 ° .

e

q = 180 ° a b

9
10
a

? = 180 ° 37 ° 27 ° = 48 °

b

C = 180 ° A B

9s
10s

De drie cirkels zijn samen 3 360 ° = 1080 ° .
De zes witte hoeken zijn samen 6 90 ° = 540 ° .
De drie oker hoeken zijn samen 360 ° .
De drie grijze hoeken van de driehoek zijn dus samen 1080 ° 540 ° 360 ° = 180 ° .

11
12
a

C = 180 ° 67 ° 60 ° = 53 °

b

M = 180 ° 36 ° 90 ° = 54 °

11s
12s
a

180 ° 90 ° 66 ° = 24 °

b

Allebei ( 180 ° 66 ° ) : 2 = 57 ° of
de ene ook 66 ° en de andere 180 ° 2 66 ° = 48 ° .