0.1  Grafieken >
1
a

Overdag is het veel kouder dan 's nachts. Dat is zeer onwaarschijnlijk.

b

Grafiek 2: vanaf middernacht neemt de temperatuur vrij geleidelijk toe tot een hoogste temperatuur van (ongeveer) 24 ° C rond 18 uur. Daarna neemt de temperatuur weer geleidelijk af.
Grafiek 3: vanaf middernacht neemt de temperatuur eerst iets af van 14 ° C naar 12 ° C rond 3 uur in de ochtend; daarna neemt de temperatuur geleidelijk toe tot 24 ° C rond 14 uur; daarna neemt de temperatuur weer geleidelijk af.

c

Grafiek 2 heeft een hogere maximale temperatuur.
Grafiek 3 bereikt een laagste temperatuur in de nacht, rond 3 uur.
Grafiek 3 bereikt later op de dag de maximale temperatuur.

2
a

Horizontaal: grootheid is tijd, eenheid seconden
Verticaal: grootheid is snelheid, eenheid meters per seconden

b

Stijgen: van 0 t/m (ongeveer) 45 seconden;
Dalen: vanaf (ongeveer) 45 seconden.

c

Grootste snelheid: (ongeveer) 375 m/s; Dat is 375 × 3600 : 1000 1350  km/u.

d

Aflezen boven 300 m/s: tussen 32 en 62 seconden, dus ongeveer 30 seconden.

e

Zijn houding is anders. Bovendien: op grote hoogte is er bijna geen luchtweerstand en gaat hij steeds sneller. Maar als hij lager komt, wordt de lucht 'dikker' en krijgt hij meer luchtweerstand en wordt daardoor geremd.

3
a

De blauwe grafiek is van Yvon en de rode grafiek van haar moeder. De rode grafiek gaat veel steiler, dus met grotere snelheid, dus dat moet de auto zijn.

b

5 km, want vanaf dat moment is de grafiek van Yvon constant: dan is ze op school. En de auto keert bij 5 km weer om, als moeder naar huis rijdt.

c

Waarschijnlijk 3 stoplichten, want drie keer is de grafiek even constant en staat ze dus stil.
Het kunnen er meer zijn, want je kan niet zien of ze niet hoefde te stoppen bij een groen stoplicht. Het kunnen er ook minder zijn, want ze kan ook om andere redenen gestopt zijn.

d

Om 8:16 uur wordt ze ingehaald; ze moet dan nog (ongeveer) 1,5 km fietsen.

4
a

De grafiek geeft het verband tussen de gemiddelde lengte van jongens in cm en hun leeftijd in jaren.

b

Horizontaal: één hokje is 2 jaar; verticaal: één hokje is 10 cm.

c

leeftijd (jaar)

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

lengte (cm)

50

80

98

109

120

130

140

151

161

166

d

3 jaar; schatting is niet erg nauwkeurig, want dit is een gemiddelde grafiek. Veel jongens zijn kleiner of groter dan dit gemiddelde.

e

In de periode 0 tot 2 jaar want daar neemt de grafiek het meest toe in 2 jaar.

5
a

Oudjaarsdag hoogwater: (ongeveer) 03:15 uur en 15:45 uur; Nieuwjaarsdag hoogwater: (telkens ongeveer 12:30 later) 04:15 en 16:45 uur.

b

Tussen twee keer hoogwater zit ongeveer 12:30 uur.
Hoogwater nieuwjaarsdag: 04:15 en 16:45 uur.

c

Dat varieert nogal per keer: tussen 280 en 320 cm, dus tussen 28 en 32 dm.

d

De boot kan er niet door als de waterstand beneden -100 cm NAP is, dus hij kan er niet door tussen 08:15 en 11:00 uur en ook niet tussen 20:20 en 23:00 uur.

6
a

Van 2700 naar 3200 is 3200 2700 1,2 keer zo groot.

b

Hoogte benadrukken: figuur 1; snelheid benadrukken: figuur 2.

7
a
b

Tussen de 17 ° C en de 18 ° C.

c

Ja, de temperatuur zou best 21 ° C geweest kunnen zijn.

d

Maximaal om 15 uur. Minimaal om 4 uur.

e

Van 10:30 t/m 18:30 uur, dus 8 uur; dat is 33% van de dag.

f

Nee, 24 uur is een dag later dan 0 uur, dan kan het weer heel anders zijn.

8
a

Zie linker figuur hieronder.

b

dag

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

model 1

200

230

260

290

320

350

380

410

440

470

model 2

200

220

242

266

293

322

354

389

428

471

c

Zie rechter figuur hieronder: de punten van model 2 liggen bijna precies op de grafiek van het werkelijke aantal.

opgave 8a
opgave 8c
d

Model 1: 560; model 2: 627

e

Model 2 past het beste, dus de schatting van 627 stuks is de beste.

9
a

De stapgrootte op de verticale as is niet constant.

b
c

Tussen 9 en 11 weken.

d

4 meter, want bij 399 cm loopt de grafiek al bijna horizontaal. De zonnebloem groei dan bijna niet meer.

10
a

Dat de getallen op de verticale assen in miljoenen zijn.

b

paarden en muilezels: 12 miljoen;
tractoren: 3 miljoen.

c

paarden en muilezels: 7 miljoen;
tractoren: 4 miljoen; de bewering klopt dus.

d

In 1960 ongeveer 1 miljoen paarden en muilezels en 4,5 miljoen tractoren. Er zijn dan dus meer tractoren terwijl dat in 1950 omgekeerd was; er moet dus een moment zijn geweest waarop deze aantallen gelijk waren.
In decennium 1950-1960.

e
figuur bij opgave 10
11
12
13
a

Grafiek 1 en 4.

b

Grafiek 3.

c

1: Amsterdam, 2: Pretoria, 3: Paramaribo, 4: Moskou, 5: Sydney

14
a
b