13.4  Draaisymmetrie (1) >
Kleinste draaihoek en orde
1
a

Je ziet geen verschil als je de kaart een halve slag draait.

b

De kaart zit nooit op de kop; je hoeft hem nooit goed te draaien.

2
3
a

-

b

180 graden

2s
3s

6009

4
a

3 keer

b

120 , 240

c

72 144 216 288 360

5
a

orde 12 en draaihoek 30 graden.

b

orde 4 en draaihoek 90 graden.

6
7
a

360 : 10 = 36

b

360 n

Draaihoek en draaipunt
8
a

360 : 12 = 30

b

In 120 seconden over 360 , dus 3 per seconde.

9
a

In de richting zuidwest ; 135

b

Ook 200

10
a

Over 10 graden.

b

70 graden

11
12
a

Draaihoek 84

b

Draaihoek 106

c

Dat is de stippellijn in de figuur bij vraag a.

d

De middelloodlijn van A B

13
a

Een gelijkbenige driehoek, 50 50 en 80 .

b

Twee

c
14
a
b

Zie de figuur bij vraag a.

c

Zie de figuur bij vraag a.

15
a

72

b

Bij A hoort S , bij B hoort R en bij C hoort Q .

16
19
a
b

180

17
20
a
b

Zie de figuur bij vraag a.

18
16s
19s
a
b

Zie de figuur bij vraag a.

c

Omdat de pijlen in precies dezelfde richting wijzen, moet zo'n draaiing over 360 zijn, maar dan blijven de pijlen op hun plaats.

17s
20s
a
b

Twee hoeken van 60 en twee hoeken van 120