15.2  Wel of niet gelijkvormig >
1
a

De grote foto is 5 bij 7,5 cm, dus 50% van de originele foto.
De kleine foto is 3 bij 4,5 cm en dat is 30% van de originele afmetingen.

b

De foto gaat van 10 naar 6 cm, dus het neemt af met 4 cm, dat is een afname van 40%. Dus instellen op 60%.
Hoogte foto = 60% van 15 = 9 cm.

c

Nee, want de hoogte is eerst 1,5 keer zo groot als de breedte (namelijk 15 : 10 ). De nieuwe afmetingen worden 8 bij 13 cm, en 13 : 8 is niet 1,5.

2

De breedte van de eerste H is 2,3 cm en de breedte van de tweede H is 0,9 cm, dat is een afname van 1,4 cm.
Dat is een afname van 1,4 : 2,3 100 61 % .

3
6
a

Nee, de breedte blijft hetzelfde maar de lengte niet, behalve als de zon precies onder een hoek van 45 ° staat.

b

Nee, een tennisbal is rond en een rugbybal is ovaalvormig.

c

Nee, het gat van een donut is in verhouding kleiner dan die van een fietsband.

d

1, 3 en 10
2, 8 en 9
4, 5, 6, 7, 11 en 12

e

Door te meten, bijv. de lengte en de breedte meten en dat te delen op elkaar. Komt daar hetzelfde getal uit dan zijn ze gelijkvormig.

f

De sterren zijn niet gelijkvormig, want de ene is vijfpuntig en de andere zespuntig. De kruisen zijn niet gelijkvormig, want de ene heeft vier even lange poten en de andere niet.

g

Nee, de gezichten zijn even groot, terwijl de lengtes verschillen.

4

Ja, alle lengtes van de kleine driehoek worden met 2,54 vermenigvuldigd.

5
a

4,2 : 3,2 = 1 : 0,76

b

4,2 : 2,3 = 1 : 0,55

3s
6s
a
  • juist

  • juist

  • juist

  • juist

b
  • juist

  • onjuist; bijvoorbeeld een vierkant van 1 bij 1 en een rechthoek van 1 bij 2 hebben gelijke hoeken (alle hoeken zijn 90 ° ), maar zijn niet gelijkvormig.

  • juist

  • onjuist; bijvoorbeeld een vierkant van 1 bij 1 en een ruit van 1 bij 1 hoeven niet gelijk-vormig te zijn.