Als een figuur wordt vergroot of verkleind, blijft hij gelijkvormig (houdt hij dezelfde vorm).
De verhoudingen van overeenkomstige lijnstukken van gelijkvormige figuren zijn hetzelfde.
Overeenkomstige hoeken van gelijkvormige figuren zijn gelijk.
Als twee driehoeken twee paar gelijke hoeken hebben, zijn de derde hoeken ook gelijk. Dan zijn de driehoeken gelijkvormig.
Als de verhoudingen van de zijden van twee driehoeken hetzelfde is, dan zijn de driehoeken gelijkvormig.
We vergelijken twee gelijkvormige vlakke figuren.
Als de afmetingen van de grootste keer zo groot zijn als de overeenkomstige afmetingen van de kleinste,
dan is de oppervlakte van de grootste keer zo groot als de oppervlakte van de kleinste.
We vergelijken twee gelijkvormige ruimtelijke figuren.
Als de afmetingen van de grootste keer zo groot zijn als de overeenkomstige afmetingen van de kleinste,
dan is de oppervlakte van de grootste keer zo groot als de oppervlakte van de kleinste,
en is de inhoud van de grootste keer zo groot als de inhoud van de kleinste.
evenwijdig
Als in driehoek de punten en zó op en liggen dat evenwijdig is aan ,
dan hebben de driehoeken en gelijke hoeken,
dus zijn de driehoeken en gelijkvormig,
dus zijn de verhoudingen tussen de overeenkomstige zijden en , en , en gelijk.
Dit is ook zo als en op de verlengden van en liggen (dan ligt dus buiten driehoek ).
anti-evenwijdig
Als in driehoek de punten en zó op en liggen dat en ,
dan noemen we anti-evenwijdig aan ,
dan hebben de driehoeken en gelijke hoeken,
dus zijn de driehoeken en gelijkvormig,
dus zijn de verhoudingen tussen de overeenkomstige zijden en , en , en gelijk.
Dit is ook zo als en op de verlengden van en liggen (dan ligt dus buiten driehoek ).