20.3  Het platte vlak >
Punten en coördinaten
1
a

A ( ‐3,5 ) ; B ( 2,4 ) ; C ( ‐2,2 ) ; D ( 5,0 ) ; E ( 0,‐3 ) ; F ( ‐6,‐4 ) ; G ( 6,‐4 )

b
c
d

Zie assenstelsel opgave c.

e
2
4
a
b
c

( 1,‐4 ) ; ( 1,2 ) ; ( 3,2 ) ; ( 3,‐4 )

d

( 2,‐1 )

3

De eerste coördinaat ligt tussen ‐6 en 1 . De tweede coördinaat ligt tussen ‐6 en ‐3 .

2s
4s
a

Een rechthoek.

b

( ‐7,100 ) , ( ‐7,200 ) , ( 3,100 ) en ( 3,200 ) .

c

11 101 = 1111

Coördinaten van punten berekenen
5
a
b

Een ruit.

c

Als je 5 stappen naar beneden gaat vanuit het punt ( ‐2,2 ) , kom je in het punt ( ‐2,‐3 ) . Het punt B krijg je dus door 2 1 2 stap naar beneden te gaan vanuit het punt ( ‐2,2 ) . Dus punt B heeft coördinaten ( ‐2 , 1 2 )
Met eenzelfde redenering vind je C ( 1 1 2 , 3 ) en D ( 5, 1 2 ) .

d

M ( 1 1 2 , 1 2 )

6
a

( 8,‐8 )

b

( ‐20,34 )

7
8
a
b
c

Zie bovenstaand assenstelsel.

d

Zie bovenstaand assenstelsel.

e

Een vlieger. Een vierkant.

f

Vanuit punt A ( 0,3 ) kom je in punt B ( ‐5,0 ) door 5 stappen naar links en 3 stappen naar beneden te gaan.
Punt P krijg je door vanuit het punt A ( 0,3 ) 1 2 · 5 = 2 1 2 stap naar links en 1 2 3 = 1 1 2 stap naar beneden te gaan. Dus punt P heeft coördinaten ‐2 1 2 en 1 1 2 , kortweg ( 2 1 2 ,1 1 2 ) .
Evenzo bereken je de coördinaten van de punten Q , R en S .
Je vindt Q ( ‐2 1 2 , ‐3 1 2 ) , R ( 2 1 2 , ‐3 1 2 ) en S ( 2 1 2 ,1 1 2 ) .

7s
8s

( ‐3,3 ) , ( 5,11 ) of ( 3,‐7 )