21.9  Extra opgaven
Intro: grote lengtes klein oppervlak
1
a

De omtrek is 4 9 = 36 en de oppervlakte is 9 2 = 81 .

b

De omtrek is 12 3 = 36 en de oppervlakte is 5 3 2 = 45 .

c

De omtrek is 36 + 16 = 52 en de oppervlakte is 5 5 1 2 = 25 .

2
a

Lengte spiraal is ( 5 + 10 + 15 + 20 + 25 + 30 + 35 + 40 + 45 + 50 ) 2 = 550  mm.

b

Oppervlakte kleinste vierkant is 50 2 = 2500  mm2.

Omtrek en oppervlakte
3

Zijde driehoek is 36 : 12 = 3  cm. Omtrek zeshoek is 6 3 = 18  cm.

4

Oppervlakte tegel is 6 · 6 8 · 12 = 0,375  m2.

5

Oppervlakte wit is 8 10 37 = 43 .
Oppervlakte oker is 12 9 43 = 65 .

Figuren verknippen
6
a

Je kunt er een rechthoek van leggen:

b

Oppervlakte kamer is 6 a .

7

Je kunt het gebied verknippen tot een rechthoek.
De zijde is 2 . De oppervlakte is dus 2 .

Oppervlakte van parallellogram en driehoek
8

12 ; 18 ; 13 ; 9 ; 4 π ; 5 3 4

9
a

De oppervlakte van de twee blauwe trapezia samen is 18 , de oppervlakte van de twee oker driehoeken samen is 5 , dus de oppervlakte van parallellogram A B C D is 40 18 5 = 17 .

b

Noem die hoogte h , dan h B C = 17 .
B C = 3 2 + 4 2 = 5 , dus h = 17 5 = 3,4 .

10
a

De oppervlakte van A B C D is 10 7,5 = 75  m2.

b

B C = 75 : 6 = 12,5  m

11
a

B C 2 = 15 2 + 20 2 = 625 , dus B C = 625 = 25 .

b

Oppervlakte A B C is 1 2 20 15 = 150 .

c

1 2 B C A D = 150
1 2 25 A D = 150
12 1 2 A D = 150
A D = 12

12

Teken de hoogtelijn en bereken de hoogte h van de driehoek met de stelling van Pythagoras.

h = 17 2 8 2 = 15
Oppervlakte driehoek is 1 2 16 15 = 120 .

13
a

C D = 2 84 : 14 = 12

b

B D = 15 2 12 2 = 9 , A D = 14 9 = 5

c

A C = 5 2 + 12 2 = 13

Allerlei figuren
14
a

Omdat B A S = D C S en A B S = C D S ( Z -hoeken); gelijkvormigheidskenmerk h h .

b

De gelijkvormigheidsfactor van driehoek C D S naar driehoek A B S is 2 (dat zie je aan de zijden C D en A B ). Dus is de hoogte van driehoek A B S ook 2 keer zo groot als die van driehoek C D S . Omdat de hoogtes samen 3 zijn, zijn de hoogtes afzonderlijk 2 en 1 .

c

Oppervlakte A B S is 1 2 6 2 = 6 en oppervlakte C D S is 1 2 3 1 = 1 1 2 .

d

De oppervlakte van de driehoeken A B D en A B C is 1 2 6 3 = 9 . Trek daar de oppervlakte van driehoek A B S vanaf en je vindt de oppervlakte van de driehoeken A D S en B C S : 9 6 = 3 .

15
a

Oppervlakte parallellogram is 2 4 = 8 ; oppervlakte driehoek is 1 2 4 4 = 8 .
Dus is de oppervlakte van het trapezium 8 + 8 = 16 .

b

Oppervlakte ene driehoek is 1 2 6 4 = 12 ; oppervlakte andere driehoek is 1 2 2 4 = 4 .
Dus is de oppervlakte van het trapezium 12 + 4 = 16 .

c

Het parallellogram heeft basis 6 + 2 en heeft oppervlakte 8 4 = 32 .
Het trapezium is de helft daarvan en heeft dus oppervlakte 16 .

16

Verdeel het trapezium in een vierkant van 3 bij 3 en een rechthoekige driehoek.
Oppervlakte trapezium is 3 3 + 1 2 3 3 = 13 1 2 .

Cirkels en speciale driehoeken
17
a

De omtrek bestaat uit acht halve cirkels. De totale lengte is dus die van vier hele cirkels: 4 2 π 1 = 8 π  cm.

b

Je kunt de figuur verknippen tot een vierkant.
De oppervlakte is dus 4 4 = 16  cm2.

18
a

We kiezen als basis een zijde van lengte 8 . De bijbehorende hoogte noemen we h , dan h = 6 : 2 = 3 2 en de oppervlakte is 8 3 2 = 24 2 .

b
c

Kies als basis de zijde met lengte 8 en noem de bijbehorende hoogte weer h , dan h = 3 3 en de oppervlakte van het parallellogram is 3 3 8 = 24 3 .

Gemengde opgaven
19

De stukken 1, 2 en 3 samen zijn even groot als de stukken 4, 5 en 6 samen.
De stukken 1 en 4 zijn even groot en de stukken 3 en 6 zijn even groot.
Dus zijn de stukken 2 en 5 ook even groot.

20
a

Driehoek A D C is even hoog als driehoek D B C , maar heeft een 2 keer zo grote basis, dus een 2 keer zo grote oppervlakte. Die is dus 42 .

b

Driehoek A E D is even hoog als driehoek E C D , maar de bases verhouden zich als 4 : 3 . Hun oppervlaktes verhouden zich dus ook als 4 : 3 .
Dus is driehoek D C E driezevende deel van driehoek A D C .
Zijn oppervlakte is dus 3 7 42 = 18 .

21

De oppervlakte van het rechter parallellogram is 1 1 2 2 = 3 keer zo grote oppervlakte. De oppervlaktes verhouden zich dus als 3 : 1 .

22

De twee witte driehoeken vormen een rechthoek van 5 bij 1,5 . Door deze en het kleine vierkant van het grote vierkant weg te halen, houd je de oker pijl over. Zijn oppervlakte is 5 2 3,5 2 5 1,5 = 5,25 .

23
a

De trapezia hebben hoogte 3 . Hun oppervlakte is 1 2 3 ( x + y ) = 1,5 x + 1,5 y . Dit is één derde van de oppervlakte van het hele vierkant.
Dus 1,5 x + 1,5 y = 6 2 : 3 = 12 . Delen door 1,5 geeft x + y = 8 .

b

Het middenstuk heeft oppervlakte 36 : 3 = 12 .
De oker driehoek is de helft daarvan en heeft dus oppervlakte 6 .
De hoogte van die driehoek is 3 , dus is zijn basis 4 . Dus liggen A en B 4  cm van elkaar.

24

De oppervlakte van de vierkanten is 121 , 81 , 49 en 25  cm2.
Noem de oppervlakte van de witte stukken (de overlappingen) van links naar rechts: x , y en z .
De blauwe oppervlakte is dan ( 121 x ) + ( 49 y z ) = 170 x y z en de oker oppervlakte is ( 81 x y ) + ( 25 z ) = 106 x y z .
De oppervlaktes verschillen dus 64 .

25

De oppervlakte van het vierkant is 4 2 = 16  cm2.
Oppervlakte kwartcirkel is 1 4 π 2 2 = π .
Oppervlakte oker is 16 2 π 9,72  cm2.

26

De strook bestaat uit drie rechthoeken (elk met oppervlakte 4 1 ) en drie sectoren die samen een volle cirkel vormen.
De oppervlakte van de strook is 3 4 + π 1 2 = 12 + π 15,14  cm2.

27

Verdeel driehoek B C D in twee driehoeken zoals in de figuur. Je ziet dan dat de uitstekende driehoeken samen even groot zijn als het oker gebied. Dat oker gebied is zelf weer de helft van rechthoek A B C D .
Dus rechthoek D B E F heeft oppervlakte 12  cm2.

28

In de verdeling zie je dat het grijze gedeelte bestaat uit 4 van de 8 trapezia. Dus de helft is blauw.

29

Diameter van de aarde is 40.000.000 π  meter, de straal is daar de helft van en dus 40.000.000 2 π m.
Diameter van de aarde tot het verlengde touw is 40.000.001 π  meter, de straal is daar de helft van en dus 40.000.001 2 π  meter.
Het verschil is 40.000.001 2 π 40.000.000 2 π = 1 2 π 0,159...  meter, dus net geen 16  cm.
Een kat zou er wellicht net onderdoor kunnen kruipen.
Het aardige is dat dit onafhankelijk is van de grootte van de bol. Ook bij het verlengen met een meter van een touw dat strak om een voetbal zit, zal het touw net geen 16  cm van de bal af komen te zitten.