15.6  Extra opgaven
1
a

Nee, het zijn rechthoeken waarvan de hoogte steeds hetzelfde is en de breedte verschillend is.

b

Ja, het zijn alle regelmatige driehoeken.

c

Links: niet gelijkvormig,
rechts: wel gelijkvormig

d

Nee, want de lengtes zijn hetzelfde en de breedtes niet.

e

Nee, de lengtes zijn hetzelfde en de andere afmetingen niet.

f

4 keer

2
a

9 12 4 = 3 m

b

Als hij even steil staat, moet hij 8 12 4 = 2 2 3 meter van de muur staan. Hij staat (iets) dichterbij, dus staat hij steiler.

3
a

6 8 deel, dus E B is 2 8 deel.
De verhouding is dus 3 : 1.

b

6, 2, 1 3 4 , 5 1 4

4
a

Driehoek A S E is een vergroting van driehoek F S C met factor 3 .
Dus F S = 1 4 6 = 1 1 2 en S E = 3 4 6 = 4 1 2 .
Anders:
Noem S E = x , dan S F = 6 x ; de factor is 3 , dus ( 6 x ) 3 = x 18 3 x = x 18 = 4 x x = 18 4 = 4 1 2 ;
Dus S E = 4 1 2 en S F = 6 4 1 2 = 1 1 2 .

b

oppervlakte F S C = 1 2 1 1 2 3 = 2 1 4 ,
oppervlakte A S E = 9 2 1 4 = 20 1 4 ,
oppervlakte A D C = 16 2 1 4 = 36 ,
oppervlakte A S F D = 36 2 1 4 = 33 3 4 en
oppervlakte E B C S = 72 36 20 1 4 = 15 3 4 .

5
a

Driehoek A S B is een vergroting van driehoek C S D met factor A B C D = 3 2 .
De zijden van die driehoeken verhouden zich dan ook als 3 : 2.

b

Ook S F : S E = 3 : 2 , dus S E = 2 5 3 = 1 1 5 .

6
a

A B C D is een vergroting van E F G D met factor A D D E = 1 1 2 , dus de oppervlakte van A B C D = ( 1 1 2 ) 2 7,82 = 17,595  cm2.

b

Een parallellogram wordt door een diagonaal in twee stukken met gelijke oppervlakte verdeeld, dus:
oppervlakte B A D = oppervlakte D B C en
oppervlakte E F D = oppervlakte F G C , dus
oppervlakte B A D oppervlakte E F D = oppervlakte D B C oppervlakte F G C .
Die oppervlakte is: 1 2 ( 17,595 7,82 ) = 4,8875 cm2.

7

D B F E is een ruit (vier gelijke zijden), dus D B is evenwijdig met F C . Omdat ook nog F C = 2 D B is F C het beeldlijnstuk van lijnstuk D B bij vermenigvuldiging vanuit A met factor 2, dus is C het beeld van B bij vermenigvuldiging vanuit A met factor 2.

8
a

Ja, want ze hebben alle hoeken gelijk.

b

Nee, in het algemeen niet. Veronderstel dat je met een rechthoek van 3 bij 5 begint en je haalt er aan alle kanten een strook van 1 af, dan houd je een rechthoek van 1 bij 3 over.

9
a

1 2 3 96 = 160 mm

b

( 1 2 3 ) 2 18 = 50 paperclips

c

( 1 2 3 ) 3 0,54 = 2,5 gram

10
a

3 en 4 zijn onwaar, je kunt bijvoorbeeld het grondvlak gelijk houden en de hoogte veranderen.

b

Alle regelmatige veelvlakken zijn gelijkvormig. Alle regelmatige veelhoeken zijn gelijkvormig….

11

A C = 40 16 10 = 25 , dus x = 15
B C = 40 16 20 = 50 , dus y = 30

12

Bij vermenigvuldigen met een positieve factor.

Bij vermenigvuldigen met een negatieve factor.

13

factor 1

factor 1 2

14
a
b

( 1 1 2 )3 = 3 3 8

De gulden snede

15
a


b

3 180 : 5 = 108 °

c

5

d

5

e
16
a

De blauwe driehoeken zijn gelijkbenig, hun tophoek is ( 5 2 ) 180 : 5 = 108 ° , de basishoeken zijn dus 1 2 ( 180 108 ) = 36 ° .
De tophoek van de witte driehoek is 108 2 36 = 36 ° en de basishoeken 1 2 ( 180 36 ) = 72 ° , enzovoort.

b
17

Met de scherphoekige 20 en met de stomphoekige 15.

18
a
b

Driehoek A B F heeft twee gelijke hoeken.

c

Driehoek A B E heeft twee gelijke hoeken, dus A B = A E .
Driehoek A F E heeft twee gelijke hoeken, dus A E = F E .

d

De driehoeken A B F en A B E zijn gelijkvormig.

B F A E = A B B E is de verkleiningsfactor. In deze verhouding mag je A E en A B vervangen door F E volgens vraag c.