21.2  De oppervlakte van een parallellogram >
1
a

...

b
2

A: 1 8 36 = 4 1 2 ; B: 4 1 2 ; C: 4 1 2 ; D: 1 2 4 1 2 = 2 1 4 ; E: 2 4 1 2 = 9 ; F: 2 1 4 ; G: 9

3

A: 4 + 6 = 10 ; B: 4 ; C: 8 1 2 ; D: 8

Als voorbeeld de oppervlakte van D:
De donkerblauwe rechthoek heeft oppervlakte 5 3 = 15 . Daar gaan twee halve rechthoeken vanaf, één met oppervlakte 1 2 5 1 = 2 1 2 en de ander met oppervlakte 1 2 5 3 = 7 1 2 .
De lichtblauwe rechthoek heeft oppervlakte 7 3 = 21 . Daar gaan twee halve rechthoeken vanaf, één met oppervlakte 1 2 3 5 = 7 1 2 en de ander met oppervlakte 1 2 3 7 = 10 1 2 .
De oppervlakte van D is: 15 + 21 ( 2 1 2 + 7 1 2 + 7 1 2 + 10 1 2 ) = 8 .

4
a

x berekenen in een lichtblauwe driehoek:
x = 25 2 15 2 = 20 , de totale breedte is dus 20 + 2 10 = 40 .

b

Oppervlakte = 40 25 15 20 = 700  cm2.

5
a

Nee.

b

In het begin: 1,5 5 = 7,5  cm2,
in het andere geval: 0,5 5 = 2,5  cm2.

6

Alledrie 20  cm2, het eerste:

het derde:

Linker plaatje is na de eerste keer knippen, rechter plaatje is na de tweede keer knippen.

7
9
8
10
a
b

oppervlakte bovenste parallellogram = 2 1 2 2 = 5  cm2
oppervlakte onderste parallellogram = 2 4 = 8  cm2

7s
9s

donkere banen: 3 ; lichte banen: 1 , 1 en 4

8s
10s
a

D E = 5 2 4 2 = 3 , oppervlakte  =   10 3 = 30 .

b

oppervlakte parallellogram =   5 B F , dus B F = 30 : 5 = 6 .

c

Ze hebben beide een rechte hoek en beide hoek A .

d

De vergrotingsfactor van driehoek A D E naar A B F is A B : A D = 2 , dus B F = 2 D E = 6 .

11

19,2 : 4 = 4,8  cm of 19,2 : 6 = 3,2  cm