21.4  Allerlei oppervlaktes >
1
9

Verdeel het trapezium in twee driehoeken:
de kleine driehoek heeft oppervlakte 1 2 3 3 = 4 1 2 en de grote 1 2 6 3 = 9 .
De oppervlakte van het trapezium is: 4 1 2 + 9 = 13 1 2 .

2
10

3 4 deel van 20 = 15

3
11
a

B C = 20 2 + 15 2 = 25

b

1 2 20 15 = 150

c

1 2 B C A D = 150 , dus B C A D = 300 , dus A D = 300 : B C = 12

d

A D B = B A C ( = 90 ° ) en D B A = C B A , dus ze hebben twee gelijke hoeken en zijn daardoor gelijkvormig

e

De vergrotingsfactor van groot naar klein is: A B B C = 4 5 , dus A D = 4 5 A C = 12 .

4
12
a

Een hellende kant is 20 bij 8 2 + 15 2 = 17
Oppervlakte voorkant: 1 2 16 15 = 120
Oppervlakte hellende kant: 17 20 = 340
Totaal: 2 120 + 2 340 = 920  dm2, dus 9,2  m2

b

Inhoud = 1 2 15 16 20 = 2400  dm3

5
13
a

x = 52 2 20 2 = 48
y = 29 2 20 2 = 21
Dus het andere latje is 69  cm.

b

40 69 = 2760  cm2

c

2760 : 2 = 1380  cm2

d

50 80 : 2 = 2000  cm2

6
14

Oppervlakte kleine driehoek = 1 2 25 20 = 250
Oppervlakte grote driehoek = 1 2 50 20 = 500
Oppervlakte trapezium = 250 + 500 = 750  cm2

7
15
a

lange diagonaal = 5 2 + 12 2 = 13

b

Oppervlakte van een van de driehoeken is: 1 2 5 12 = 30 , dus oppervlakte vlieger = 60 .
Dus het halve product van de diagonalen is 60 , de korte diagonaal = 2 60 : 13 = 9 3 13 .

8

h = 10 2 6 2 = 8 , oppervlakte = 1 2 12 8 = 48

1s
9s
a

Als je als hoogte h van de twee driehoeken de afstand van de evenwijdige zijden neemt, dan:
oppervlakte  Δ A B D : oppervlakte  Δ B C D = 1 2 h A B : 1 2 h C D = A B : C D = 2 : 1 .

b

Driehoek A S B krijg je uit driehoek C S D door met centrum S met 2 te vermenigvuldigen.
Dus de oppervlakten verhouden zich als 4:1.

2s
10s
a

Noem de afstand van C tot zijde A B = h . Dan is de oppervlakte van driehoek A D C = 1 2 2 h = h en van driehoek B D C = 1 2 6 h = 3 h .
Dus oppervlakte driehoek A D C = 1 4 16 = 4 en oppervlakte driehoek B D C = 12 .

b

Oppervlakte driehoek A X C = 1 2 A X h
Oppervlakte driehoek B X C = 1 2 B X h

3s
11s

Oppervlakte A X C = 2 3 60 = 40 en oppervlakte B X C = 20 .
Het snijpunt van M N en C X noemen we S . Dan zijn C A X en C B X uitvergrotingen van C M S en C N S met factor 2 , dus: oppervlakte  C M S = 1 4 oppervlakte  C A X = 10 en oppervlakte  C N S = 1 4 oppervlakte  C B X = 5
oppervlakte  A X S M = 30 en oppervlakte  X B N S = 15 .

4s
12s

Als je A B als basis neemt, dan hebben de driehoeken A B D en A B C dezelfde hoogte, dus dezelfde oppervlakte. Als je van beide driehoek A B S weglaat, krijg je weer twee figuren met dezelfde oppervlakte.

5s
13s

1 2 4 3 = 6  cm2

6s
14s
a

De oppervlakte van de linker driehoek is 1 2 a h en van de rechter 1 2 b h .

b

De oppervlakte van het parallellogram is a h en van de driehoek 1 2 ( b a ) h .

c

1 2 ( b a ) h + a h = 1 2 b h 1 2 a h + a h = 1 2 b h + 1 2 a h

d

In formulevorm zegt Joris: oppervlakte trapezium is: 1 2 ( a + b ) h . Als je in deze formule de haakjes wegwerkt krijg je weer: 1 2 a h + 1 2 b h

7s
15s

Twee keer stelling van Pythagoras:
h 2 = 13 2 x 2 en h 2 = 15 2 ( 14 x ) 2
Dus 13 2 x 2 = 15 2 ( 14 x ) 2
169 x 2 = 225 ( 196 28 x + x 2 )
169 x 2 = 225 196 + 28 x x 2
140 = 28 x
5 = x
h = 13 2 5 2 = 12
Oppervlakte driehoek = 1 2 14 12 = 84