De omtrek is 2 ⋅ 6 + 2 ⋅ 4 = 20 cm.
Bijvoorbeeld 3 bij 7 cm.
b + h = 10
b + h = 5 (of 2 b + 2 h = 10 )
Zie e.
3 bij 8 cm, 2 bij 12 cm, 1 bij 24 cm
b ⋅ h = 24
b ⋅ h = 18
h = 18 : 5 = 3,6 cm
Zie plaatje. Teken als hulplijn de lijn waarop alle punten liggen waarvan de eerste en de tweede coördinaat gelijk zijn.
b 2 = 18 , dus b = 18 ≈ 4,2 cm
De oppervlakte is 4.
b ⋅ h = 16
b ⋅ h = 4 n 2
Bijvoorbeeld de rechthoek met basis 4 en hoogte 8.
h = 2 b
Bijvoorbeeld een rechthoek met basis en 9 en hoogte 3 en een rechthoek met basis 3 en hoogte 1.
Vierkanten.
10,8 bij 2,2 of 2,2 bij 10,8 3,5 bij 6,8 4,3 bij 8,7
Omtrek is 6 b = 26 . b = 26 6 = 4 1 3 h = 2 ⋅ 4 1 3 = 8 2 3