1

Vier leerlingen besluiten bijles te nemen voor het vak wiskunde. Ze staan gemiddeld:
Leerling A: 4,4
Leerling B: 4,1
Leerling C: 5,3
Leerling D: 3,2


Na zes weken bijles volgen twee proefwerken. De vier leerlingen hebben de volgende resultaten:
Leerling A: 6,0 en 5,8
Leerling B: 5,5 en 5,0
Leerling C: 7,0 en 6,2
Leerling D: 5,0 en 4,0

a

Kun je op grond van deze gegevens concluderen dat de bijlessen succesvol zijn geweest?

De ouders van de vier leerlingen en de bijlesleraar zijn zeer tevreden. De vier leerlingen echter niet, en de lerares ook al niet. Wat is het geval?
Voordat de vier leerlingen bijles namen, was het gemiddelde van hun klasgenoten ongeveer 6,1 . Het gemiddelde van de klasgenoten bij de twee laatste proefwerken was 7,9 en 7,7 .

b

Bereken het gemiddelde van de laatste twee proefwerken zowel voor de leerlingen A, B, C en D als voor hun klasgenoten. Hoeveel punten is ieder vooruitgegaan? Verandert dit iets aan je antwoord op vraag a?

Je zou ook kunnen kijken naar de relatieve vooruitgang (hoeveel procent het cijfer omhoog is gegaan).

c

Bereken de relatieve vooruitgang van de leerlingen A, B, C en D en vergelijk dat met de relatieve vooruitgang van de klasgenoten. Wat is je conclusie?