4.1  Lineaire verbanden >
interpoleren
1
a

Ongeveer 40  jaar.

b

22,5  m; 11,5  m (straks ga je dit preciezer uitrekenen)

c

Nee.
Ongeveer 17 à 18  jaar.

d
e

Deel de leeftijd door 2 om de hoogte in meters te krijgen.

2
a

De beuk groeit bijna rechtlijnig.

b

De eik hoort bij de populier; ook afnemende groei.

c

Zij heeft het gemiddelde genomen van de twee hoogten bij 10  jaar en 20  jaar. Bij de hoogte na 25  jaar van 20  jaar en 30  jaar.

d

De hoogte bij 15  jaar klopt niet.

e

Ongeveer 38  m.(?)

3
a

Omtrek = 3,14 66 = 207  cm.

b

Omtrek 160  cm diameter 51  cm leeftijd 36 à 37  jaar hoogte 32  m (zie opgave 2).

4
a

4  meter in 10  jaar ; 1,2  m in 3  jaar

b

Hoogte = 20,5 + 1,2 = 21,7  m

c

In 10  jaar 3,5  m; dus 0,35  m per jaar.
Na 58  jaar dus 24,5 + 8 0,35 = 27,3  m.

5
a

4  m groei in 10  jaar 1  m groei in 2,5  jaar.
Leeftijd = 40 + 3 2,5 = 47,5  jaar.

b

Tussen 50  jaar en 60  jaar groeit hij 3,5  m 1  m groei in 2,86  jaar.
Leeftijd = 50 + 2 2,86 = 55,7  jaar.

6
a

Van 1 mei t/m 1 okt is het 5  maanden erbij, van 1456 t/m 2626 is het 1170  euro erbij.
In 5  maanden 1170  euro erbij , dus in 1  maand 234  euro erbij.
Op 1 aug 1456 + 3 234 = 2158  euro.

b

Op 1 maart: 1456 2 234 = 988  euro.
Op 1 december: 1456 + 7 234 = 3094  euro.

7
a

In 8  uur groeit het 24  kg in 1  uur 3 kg.
Hoeveelheid om 16  uur is 10 + 4 3 = 22  kg.

b

Hoeveelheid om 23  uur 34 + 3 3 = 43  kg.
Hoeveelheid om 10  uur 10 2 3 = 4  kg.

8
a

In 5  uur 40  kg eraf in 1  uur 8 kg eraf.
Na 19  uur 50 2 8 = 34  kg.

b

40  kg eraf in 5  uur 1  kg eraf in 0,125  uur
Hoeveelheid van 22  kg bij 17 + 28 0,125 = 20,5  uur.

9
a

In 26  uur 138  kg erbij in 1  uur 5,3  kg erbij.
Na 30  uur 112 + 6 5,3 = 143,8  kg.

b

Na 61  uur 250 + 11 5,3 = 308,3  kg

10
a

20  kg erbij in 70  uur 1  kg erbij in 3,5  uur.
75  kg na 30 + 15 3,5 = 82,5  uur.

b

85  kg na 30 + 25 3,5 = 117,5  uur.

11
a

De grafiek is geen rechte lijn.

b

In 20  jaar 15  m erbij in 1  jaar 0,75  m erbij.
Na 20  jaar 14,5 + 10 0,75 = 22  m.
Dat scheelt 2  m met de werkelijke lengte.

12
a

... ; Nee, de groei van de wereldbevolking is onregelmatig.

b

... , Nee, je kunt niet uit de gegevens afleiden hoeveel mensen er per jaar (ongeveer) bij komen.

13
a

In 5  jaar 35  duizend erbij in 1  jaar 7  duizend erbij.
In het studiejaar 2002/2003 166 + 2 7 = 180  duizend studenten.

b

Nee, de groei van het aantal studenten is onregelmatig.

c

In de afgelopen twee jaren komen er steeds 10  duizend studenten per jaar bij. Als die lijn zich zo voortzet, zouden er in het jaar 2020/2021:
233 + 11 10 = 343  duizend studenten zijn.(?)

d

In het studiejaar 2009/2010, dan komen er 19  duizend studenten bij. In alle andere studiejaren is het minder dan 19  duizend studenten per jaar.

e

In 9  jaar 90  duizend erbij in 1  jaar 10  duizend erbij.

14
a

‐27 ° C

b

bij 0  m/s: steeds ‐5
bij 5  m/s: steeds ‐7
bij 10  m/s: steeds ‐9
bij 15  m/s: steeds ‐9

c

Tweede rij: ‐32 ; ‐39
Derde rij: ‐36 ; ‐45 ; ‐54
Vierde rij: ‐32 ; ‐41 ; ‐50 ; ‐59

d

Bij 5  m/s: 5 ° C kouder voelt 7 ° C kouder aan 1 ° C kouder voelt 1,4 ° C kouder aan.
‐13 ° C voelt aan als ‐18 3 1,4 = ‐22,2 ° C .

Bij 10  m/s: 5 ° C kouder voelt 9 ° C kouder aan 1 ° C kouder voelt 1,8 ° C kouder aan.
‐13 ° C voelt aan als ‐27 3 1,8 = ‐32,4 ° C .

e

Bij ‐13 ° C : 5  m/s hardere wind voelt 10 ° C kouder aan 1  m/s harder voelt 2 ° C kouder aan.
Bij 7  m/s hoort dus ‐22,2 2 2 = ‐26,2 ° C .