1
a

Als de bemesting toeneemt, neemt het suikergehalte af en neemt de loofopbrengst toe.

b

S = 17,5 0,01 N ; L = 0,1 N + 25

c

Nee.

d
e

Suiker rendabel als N < 160 , loof rendabel als N > 120 .

f

120 < N < 160

2
a

40 65 51 = 31,4  uur

b

In september valt er per uur (gemiddeld) meer.

c

Nee, geen lineair verband want de punten liggen niet duidelijk op een rechte lijn.

3
a

33 1,09 = 35,97

b

Kosten 20  kaarten: 20 1,19 = 23,80 .
Kosten 21  kaarten: 21 1,09 = 22,89 , dus 21  kaarten zijn goedkoper dan 20  kaarten.

c

0,89 n

d

0,10 en 1,19

4
a

factor  12

b

Kun je net zo goed niets opsmeren.

c

Z = 1 6 F ; Z = 1 3 F

d

Z < 1 6 F niet verbranden
1 6 F < Z < 1 3 F licht verbranden
Z > 1 3 F ernstig verbranden

e

Lager, eerder verbrandingen.

5
a

Nee, als je 42 deelt door 6 komt er iets anders uit als je 64 deelt 8 .

b

Ja, als de oude waarde met 1 toeneemt, neemt de nieuwe waarde met 11 toe.

c

N = 11 O 24

6
a

30 %

b

25 %

c

P = 50 0,5 L ; P = 90 0,5 L

d

1. P > 90 0,5 L
2. P < 90 0,5 L
3. 50 0,5 L < P < 90 0,5 L

7
a

0,5 = 18 A 72 0,5 = 1 4 A A = 2

b
c

P = 18 A 72 = 1 4 A P en A zijn evenredig

d

P = 18 3 G = 54 G grafiek is geen rechte lijn door ( 0,0 ) .
Dus niet evenredig. (zie grafiek bij b)

e

0,5 = 18 A G 0,5 = 18 A G G = 36 A G en A evenredig

8
a

Bijvoorbeeld, van 8 karaat goud naar 24 karaat is drie keer zo veel en het percentage is ook drie keer zo veel geworden.
Noem het aantal karaat goud: k en het percentage goud: p , dan 33,3 k = 8 p .

b

Ja, als je de prijs per gram deelt door het percentage goud, kom je steeds uit op 0,36 .

9
a

Ongeveer 5200  kcal/uur.

b

Ongeveer 5500  kcal/uur.

c

Vergelijk een kamer van 80  m3 en een kamer van 90  m3 die je beide naar 18 ° C wilt brengen.
Het zal extra energie kosten om deze 10  m3 extra op 18 ° C te brengen. Het zal natuurlijk meer extra energie kosten om deze 10  m3 extra op 21 ° C i.p.v. 18 ° C te brengen.

d

Ongeveer 19,7 ° C .

e

97  m3

f

15 ° C : 32,3  kcal/uur per m3
18 ° C : 42,6  kcal/uur per m3
21 ° C : 62,5  kcal/uur per m3

g

6800 + 24 42,6 = 7822  kcal/uur

h

15 ° C : C = 32,3 I + 870
18 ° C : C = 42,6 I + 1900
15 ° C : C = 62,5 I + 2500

10
a

V = 30 6000 ( 18 12 ) 0,5 = 2.160.000  kcal 2.160.000 6050 357  m3

b

4  cm steenwoldeken erbij geeft R = 1,5 en het gewenste warmteverlies.

c

18 ° C gemiddelde etmaaltemperatuur

d

Het verschil tussen de formules voor V en V * is 'tijd ∆Temp' i.p.v. ' 24 aantal graaddagen'.
24 aantal graaddagen = 24 52 = 1248
tijd ∆Temp = 24 7 ( 18 10 4 7 ) = 1248
De formules leveren dus hetzelfde op.

e

R = 0,67 V = 107.319  kcal
R = 1,61 V = 44.661  kcal
Verschil 62.658  kcal, dat is 10,4 m3 gas.

f

Doorgangsverlies wordt 1872,75 minder.
Zoninstraling wordt 57  m3 minder verbruik 4600 + 57 1872,75 = 2784,25
Afname 1815,75 m3.

11
a

M = 24 R + 62

b

V = 60 M = 35
V = 90 M = 75
V = 120 M = 125
Als V 30 groter wordt, wordt M eerst 40 groter en dan 50 dus geen gelijke toenamen.

12
a

79 750 = 59.250, ; 59.250 50.000 = 9.250, ; 9.250 50.000 100 % = 18,5 %

b

Bij 35.000, :
79 525 = 41.4750, ; 41.475 35.000 = 6.475, ; 6.475 35.000 100 % = 18,5 %
Bij 20.000, :
79 300 = 23.700, ; 23.700 20.000 = 3.700, ; 3.700 20.000 100 % = 18,5 %
Bij 15.000, :
79 225 = 17.775, ; 17.775 15.000 = 2.775, ; 2.775 15.000 100 % = 18,5 %

c

Bij 10.000, :
81 150 = 12.150, ; 12.150 10.000 = 2.150, ; 2.150 10.000 100 % = 21,5 %
Bij 5.000, :
82 75 = 6.150, ; 6.150 5.000 = 1.150, ; 1.150 5.000 100 % = 23 % .
Nee, het zijn andere percentages.

d

Je kunt beter 15.000, in zijn geheel te lenen dan een lening van 10.000, en 5.000, . De rente die je betaalt bij 15.000, is 2.775, en de rente die je betaalt bij een lening van 10.000, en 5.000, is 3.300, .
Leen je 35.000, in zijn geheel of je leent 20.000, en 15.000, , dan maakt het niet uit, omdat de percentages hetzelfde zijn.

e

R = M T K ; P = R K 100 %

13
a

Gemiddeld 300 1,17 = 351  mensen.

b

A = 357 2,83 T ; A = 4,17 T + 217

c
14
a

bevolkingsgroei = Geboorte Sterfte + Immigratie Emigratie

b
c

-
Je weet uit de tabel alleen het gemiddelde aantal in dat jaar, dus het kan aan het begin van het jaar meer of minder zijn. Je kunt het dus niet precies weten.

d

Toen was er oorlog.

e

Tot 1975. Een afnemende stijging.

f

-

15
a

In- en uitchecken. Wachten op de bagage.

b

Vliegtuig: 950  km in 1,3  uur, dus 950 1,3 731  km per uur gemiddeld.
HST: 900  km in 3  uur, dus 900 3 300  km per uur gemiddeld.
Gewone trein: 800  km in 6,5  uur, dus 800 6,5 123  km per uur gemiddeld.

c

Vliegtuig: R = a 50 731 + 3,6
Gewone trein: R = a 50 123 + 1,5
HST: R = a 100 300 + 2,3

d

Tussen de (ongeveer) 180 en de 780  km.

e

Gelijke afstand HST en gewone trein bij:
a 100 300 + 2,3 = a 50 123 + 1,5 123 a + 72.570 = 300 a + 40.350
32.220 = 177 a a 182  km.
Gelijke afstand vliegtuig en HST bij:
a 100 300 + 2,3 = a 50 731 + 3,6 731 a + 431.290 = 300 a + 774.480
431 a = 343.190 a 796  km.

16
a

s = 2 m + 75

b
c

5 m + 16 = 2 m + 75 3 m = 59 m = 19,7  cm

d

Teken 5  cm naar boven en beneden lijnen bij de twee getekende lijnen. In de gearceerde ruit ontstaan er problemen.

e

m = 21 s = 117
Interpoleren:
s = 110 400  kg
s = 120 470  kg
dus bij s = 117 woog hij 400 + 7 7 = 449  kg.
Bij ras B s = 121 gewicht 380 + 7 5,5 = 418,5  kg

17
a

-

b
c

Zie antwoord bij b.

d

0,6  kg

18
a

Ongeveer 1700  watt.

b

Ongeveer 3,5  m/s.

c

Nee, bij windsnelheid 5 is het vermogen 50 en bij windsnelheid 10 is het vermogen 400 .

d

Neem bijv. een windsnelheid van 5  m/s
rotor 2  m vermogen 50  watt, rotor 4  m vermogen 200  watt ; de bewering klopt dus niet.

19
a

Afname is 7,8 4,3 = 3,5  miljoen km2, dat is 3,5 4,3 100 % = 81,4 % meer ijs in het topjaar.

b

y = 0,08 j + 6,1

c

0 = 0,08 j + 6,1 0,08 j = 6,1 j 76 , dus in het jaar 2076.

20
21
a

2 x 3 ( 3 x 12 ) = 8
‐7 x + 36 = 8
‐7 x = ‐28
x = 4
y = 3 4 12 = 0 , snijpunt ( 4,0 )

b

2 x + 3 y = 18 2 x = 18 3 y
x + 5 y = 4 5 y 4 = x 10 y 8 = 2 x

18 3 y = 10 y 8
26 = 13 y
2 = y
2 x = 18 3 2 = 12
x = 6 , snijpunt ( 6,2 )

c

3 x 5 y = 15 3 x = 15 + 5 y
x y = 6 x = 6 + y 3 x = 18 + 3 y

15 + 5 y = 18 + 3 y
2 y = 3
y = 1 1 2
3 x = 15 + 5 1 1 2 = 22 1 2
x = 7 1 2 , snijpunt ( 7 1 2 , 1 1 2 )

22
a

200 x + 250 y 20.000 en 16 x + 10 y 1200

b
c

200 x + 250 y = 20.000 en x = 0 , dus
200 0 + 250 y = 20.000 250 y = 20.000 y = 80 , snijpunt ( 0,80 )

16 x + 10 y = 1200 en y = 0 , dus
16 x + 10 0 = 1200 16 x = 1200 x = 75 , snijpunt ( 75,0 )

200 x + 250 y = 20.000 en 16 x + 10 y = 1200 , dan
200 x + 250 y = 20.000 250 y = 20.000 200 x en
16 x + 10 y = 1200 10 y = 1200 16 x 250 y = 30.000 400 x , dus
20.000 200 x = 30.000 400 x
200 x = 10.000
x = 50
250 y = 20.000 200 50 = 10.000
y = 40 , snijpunt ( 50,40 )

d

In het punt ( 50,40 ) is de winst 50 1,50 + 40 1,75 = 145, ,
in het punt ( 0,80 ) is de winst 0 1,50 + 80 1,75 = 140, ,
in het punt ( 75,0 ) is de winst 75 1,50 + 0 1,75 = 112,50 .
De winst is het grootst als ze 50  mokken en 40  borden maken. De winst is dan 140, .

23

Stelsel: { 2 b + 2 h = 28 b h = 24
2 b + 2 h = 28 2 b = 28 2 h b = 14 h , dus:
( 14 h ) h = 24 14 h h 2 = 24 h 2 14 h + 24 = 0 ( h 12 ) ( h 2 ) = 0 h = 12   of   h = 2
Als h = 12 dan b = 14 12 = 2 , als h = 2 dan b = 14 2 = 12 .
De rechthoek is dus 12 bij 2  m.