5.7  Extra opgaven
1
a

geboortejaar: kwantitatief, discreet, 1910 t/m heden

b

temperatuur op de noordpool in graden Celsius: kwantitatief, continu, 25 t/m (ongeveer) 0

c

een enquête met een driepuntsschaal: kwalitatief, waarden 1 t/m 3

d

gewicht van muizen in grammen: kwantitatief, continu, 1 (pasgeboren) t/m 60  gram

e

toetscijfer: kwantitatief, discreet (nl. alleen cijfer met 1  decimaal), 1,1   ;   1,2   ;   1,3   ;   ...   ;   9,8   ;   9,9   ;   10

f

profiel in bovenbouw HAVO: kwalitatief, CM-EM-NG-NT

g

kwaliteit van een hotel, aantal sterren: kwalitatief, 1 t/m 5

2
a

kwantitatief, continu

b

Nét iets kleiner dan 26,5 cm (want de laatste klasse loopt van 23,5 < 26,5 cm)

c

Als in beide velden niet evenveel regenwormen zijn gevangen.

d
e

Bijvoorbeeld dat de modale lengte van de regenwormen van veld 2 groter is dan van veld 1.

3
a

-

b

In een frequentietabel kun je direct per steelgetal de frequentie voor dat steelgetal aflezen (in het steelbladdiagram moet je zelf tellen). Als er heel veel blaadjes per steelgetal zijn, is een frequentietabel overzichtelijker. Als de steelgetallen niet zinvol verder kunnen worden opgedeeld, geeft de frequentie per steelgetal evenveel informatie als het steelbladdiagram.

c

-

d

In een frequentietabel kun je direct de frequentie aflezen; in het histogram zie je in één oogopslag de modus of juist de minst getelde waarneming.

4
a

mediaan = 65  (kg); gemiddelde = 65,2  (kg)

b

Meerdere gewichten komen ‘het vaakst’ voor, nl. 65 en 70  kg.

c

spreidingsbreedte = 90 49 = 41  (kg) ; kwartielafstand = 70,5 58,5 = 12  (kg)

d

centrummaat: gemiddelde (van 65,2 naar 64,8 )
spreidingsmaat: spreidingsbreedte (van 41 naar 32 )

e

Nee.

f

Van 49 t/m 58  kg.

g

7 van de 69  jongens, dat is 7 69 100 % 10 % .

5
a

jongens: gemiddelde 27,6 ; mediaan = 27,0 ; modus = 25,0 (m);
jongens: spreidingsbreedte = 24 ; kwartielafstand = 7,5 (m);
meisjes: gemiddelde 17,1 ; mediaan = 16,5 ; modus = 16,0 (m);
meisjes: spreidingsbreedte = 22,5 ; kwartielafstand = 5,75 (m).

Rest zelf.
Conclusies: de groep jongens gooit verder dan de groep meisjes (zij gooien tussen de 15 en 45  meter, terwijl de meisjes tussen de 5 en 30  meter gooien). Bij de meisjes zijn de afstanden symmetrischer en minder verspreid verdeeld dan bij de jongens: in de groep jongens heb je een staart bij en wat meer links-scheve verdeling.

b

Nu zie je in één oogopslag dat de groep jongens verder gooit dan de groep meisjes.

6
a

-

b

Vergelijk je antwoord met dat van een medeleerling.

7
a

Je weet de ruwe data niet meer.
Meisjes: in klasse 55 -< 60 ; jongens: in klasse 65 -< 70 .

b

Zie hieronder (eerste klasse loopt van 39,5 t/m 44,5  kg, dus klassenmidden is 42 ; etc.)

c

Je weet niet hoe de werkelijke scores over de klassen zijn verdeeld.

d

Jongens: gemiddelde 65,8  (kg) ; meisjes: gemiddelde 57,1  (kg).

e

De schatting en het ‘echte’ gemiddelde wijken enigszins af; het verschil is 0,6  kg.

8
a
b

65 72  deel

c

65 600  deel

d

Vermoedelijk is er wel een statistisch verband: bij mannen is er een grotere kans op kleurenblindheid.

9
a

CM: tweetoppig; EM: een beetje symmetrisch; NG: vrijwel symmetrisch; NT: scheef met een staart naar links.

b

-

c

CM: gemiddelde 6,5 ; mediaan = 6 .
EM: gemiddelde 7,3 ; mediaan = 7 .
NG: gemiddelde 7,5 ; mediaan = 7 .
NT: gemiddelde 8,1 ; mediaan = 8 .

d

Bij NT; ja, de staafjes liggen het meest ‘gegroepeerd’; geen staart en geen uitschieters.

10

Verticaal percenteren: zelf doen.

11
a

(Ongeveer) 20 % .

b

100 % .

c

Die zit tussen 5 % en 10 % (?).

d

Die blijft dalen en gaat richting de 0 % (maar zal nooit 0 % worden).

12
a

Als de diameter van een boom toeneemt (de boom wordt dikker), neemt zijn volume toe.

b

Kijk bij diameter 30 (inch) op de rechte lijn (door extrapoleren): volume is ongeveer 117  ft2.

c

Diameter is ongeveer 15,7  inch. Dan is volume ongeveer 43  ft2, dat is ongeveer 40.000  cm2.