1
a
b

We noemen de driehoek A B C .
Teken A B = 21 ; teken een cirkel met straal 13 en middelpunt A en een cirkel met straal 20 en middelpunt B . Eén van de snijpunten van de twee cirkels is C .

c

In driehoek A D C :
h 2 = 13 2 x 2 , dus h 2 = 169 x 2


In driehoek D B C :
h 2 = 20 2 ( 21 x ) 2 , dus h 2 = 400 ( 441 42 x + x 2 ) , dus h 2 = 41 + 42 x x 2

d

169 x 2 = 41 + 42 x x 2 , dus 169 = 41 + 42 x , dus 210 = 42 x , dus x = 5 , dan h = 169 5 2 = 12

e

cos ( A ) = 5 13 , dus A = 67 ° ;
sin ( B ) = 12 20 , dus B = 37 ° ; hoek C is dan 76 ° .

2
a

cos ( α ) = A D b , dus A D = b cos ( α )

b

h 2 = b 2 A D 2 = b 2 ( b cos ( α ) ) 2 = b 2 b 2 cos 2 ( α )

h 2 = a 2 D B 2 = a 2 ( c A D ) 2 = a 2 ( c b cos ( α ) ) 2

c

De linker- en de rechterkant van de gelijkheid zijn beide gelijk aan h 2 , zie onderdeel b.

d

De gelijkheid uit het vorige onderdeel vereenvoudigen.

3
a

Noem de hoekpunten van het parallellogram A , B , C en D , tegen de wijzers van de klok in, met A linksonder.
De cosinsuregel in driehoek A B D geeft: D B 2 = 8 2 + 4 2 2 8 4 cos ( 150 ° ) = 80 + 32 3 .
Dus D B = 11,64 .
De cosinsuregel in driehoek A B C geeft: A C 2 = 8 2 + 4 2 2 8 4 cos ( 30 ° ) = 80 32 3 .
Dus A C = 4,96 .

b

Noem de lengte van die zijde x en pas de cosinusregel toe:
x 2 = 2 2 + 3 2 2 2 3 cos ( 120 ° ) = 4 + 9 + 12 1 2 = 19 , dus de lengte van die zijde is 19 .

4
Linker plaatje

De gevraagde zijde
B C 2 = 5 2 + 4 2 2 5 4 cos ( 60 ° )
B C 2 = 25 + 16 40 1 2 = 21
B C = 21


De gevraagde hoek
5 2 = 21 2 + 4 2 2 21 4 cos ( B )
25 = 37 8 21 cos ( B )
8 21 cos ( B ) = 12
cos ( B ) = 12 8 21
B 70,9 °

Middelste plaatje

De gevraagde hoek
sin ( D ) 6 = sin ( E ) 5
sin ( 60 ° ) 6 = sin ( E ) 5
1 2 3 6 = sin ( E ) 5
sin ( E ) = 5 1 2 3 6 = 5 12 3
E 46,2 °


De gevraagde zijde
F = 180 ° 46,194... ° 60 ° = 73,805... °
sin ( 73,805... ° ) D E = sin ( 60 ° ) 6
D E = 6 sin ( 73,805 ° ) sin ( 60 ° ) = 6,7

Rechter plaatje

We berekenen eerst L , dan zijde K N , tenslotte de gevraagde hoek.
De sinusregel in Δ K L M geeft:
sin ( 70 ° ) 10 = sin ( L ) 5
sin ( L ) = 5 sin ( 70 ° ) 10
L 28,0 °


De cosinusregel in Δ K L N geeft dan:
K N 2 = 8 2 + 10 2 2 8 10 cos ( L )
K N 2 = 8 2 + 10 2 2 8 10 cos ( 28,024... ° )
K N = 4,770...
Nog een keer de cosinusregel in Δ K L N geeft:
10 2 = 8 2 + 4 ,770 ... 2 2 8 4 ,770 ... cos ( K N L )
cos ( K N L ) = 8 2 + 4,770... 2 10 2 2 8 4,770... = 0,173...
K N L 100,0 °

5

a

b

c

α

β

γ

8

5

7,4

77,4 °

37,6 °

65 °

8

5

8,7

65 °

34,5 °

80,5 °

501,9

409,8

150

120 °

45 °

15 °

12,7

12

15

55 °

50,5 °

74,5 °

6

10

8

36,9 °

90 °

53,1 °

15

15

5,2

80 °

80 °

20 °

?

?

?

30 °

70 °

80 °

In het laatste geval kunnen a , b en c niet berekend worden. Wel de verhouding tussen de zijden. Die is: sin ( α ) : sin ( β ) : sin ( γ ) 0,5 : 0,94 : 0,98 .

6
a

Noem het onderste hoekpunt van de vlieger A , het rechter eindpunt van de korte diagonaal B , het bovenste hoekpunt C , het vierde hoekpunt D en het snijpunt van de diagonalen S .
met cosinusregel
B D 2 = 15 2 + 15 2 2 15 15 cos ( 86 ° ) , dit geeft: B D = 418,609... = 20,5 .
zonder cosinusregel
sin ( 43 ° ) = 1 2 B D 15
korte diagonaal = 15 sin ( 43 ° ) 2 20,5

b

sin ( 43 ° ) 26 = sin ( C A B ) 15
sin ( C A B ) = 15 sin ( 43 ° ) 26
C A B = 23,169... ° D A B = 46 °
A D C = A B C = ( 360 ° 86 ° 46 ° ) : 2 = 114 °

Dus de vlieger heeft twee hoeken van 114 ° , een hoek van 86 ° en een hoek van 46 ° .

c

15 2 ( 1 2 korte diagonaal ) 2 + 26 2 ( 1 2 korte diagonaal ) 2 34,9