Wortels vereenvoudigen
1

De driehoek in de figuur is rechthoekig.

a

Ga dat na.

Bekijk de vier driehoeken met zijden
1 5 , 2 1 5 en 1 ;
1 2 , 1 en 1 1 4 ;
6 , 12 en 180 ;
5 , 2 5 en 5 .
Deze zijn rechthoekig.

b

Ga dat voor de eerste in de serie na.

Omdat de rechthoekszijden zich verhouden als 1 : 2 , is elke driehoek uit de serie gelijkvormig met de driehoek in het plaatje hierboven.
Door de driehoek met zijden 1 , 2 en 5 met 1 2 te vermenigvuldigen, krijg je enerzijds de driehoek met zijden 1 2 , 1 en ( 1 2 ) 2 + 1 2 = 1 1 4 ,
en anderzijds de driehoek met zijden 1 2 , 1 en 1 2 5 .
(Vergelijk de kortste rechthoekszijden.)
Dus 1 1 4 = 1 2 5 .

c

Hoe volgt met gelijkvormigheid dat 180 = 6 5 ?

d

De driehoek met zijden 5 , 2 5 en 5 is gelijkvormig met de driehoek met zijden 1 5 , 2 1 5 en 1 .
Hoe volgt hieruit dat 1 5 = 1 5 5 ?

In opgave 1 hebben we met gelijkvormigheid gezien dat: 1 1 4 = 1 2 5 , 1 5 = 1 5 5 , 180 = 6 5 .
We noemen dit vereenvoudigen van wortels. Je kunt dat ook puur algebraïsch doen:
1 1 4 = 5 4 = 5 4 = 5 2 = 1 2 5
1 5 = 5 25 = 5 25 = 5 5 = 1 5 5
180 = 36 5 = 6 5

Op de middelbare school is het gebruik om wortels zo eenvoudig mogelijk te schrijven, dat betekent:

  • schrijf een zo klein mogelijk geheel getal achter het wortelteken:
    18 = 9 2 = 3 2 ,

  • schrijf geen wortel in de noemer:
    3 2 = 3 2 2 2 = 6 2 = 1 2 6 ,

  • laat geen breuken onder het wortelteken staan:
    2 3 = 6 9 = 6 9 = 6 3 = 1 3 6 .

2

Schrijf de volgende wortels zo eenvoudig mogelijk.

a
72 172
162 1000
b
6 5 6 4
6 3 200 2
c
1 5 3 5
3 3 7 1 11 25

De 30-60-90- en de 45-45-90- graden driehoek

In de tweede klas heb je het volgende al gezien.

  • In een 30-60-90- graden driehoek (halve regelmatige driehoek) verhouden de zijden zich als 1 : 3 : 2 .

  • In een 45-45-90- graden driehoek (half vierkant) verhouden de zijden zich als 1 : 1 : 2 .

3

Van een gelijkbenige driehoek is de tophoek 120 ° en de gelijke benen zijn 1 .

Bereken exact de basis A B .

Gelijkvormigheid
4

Driehoek A B C is rechthoekig in A . Verder ligt E op B C en D op A B zó, dat hoek B E D recht is. Verder is gegeven B D = 10 , B E = 8 , E D = 6 en E C = 7 .
A D en A C zijn x en y genoemd.

a

Driehoek A B C en driehoek E B D hebben twee hoeken gelijk. Leg dat uit.


Driehoek A B C en driehoek E B D zijn dus gelijkvormig. We halen ze uit elkaar en zetten ze in dezelfde stand.

Bij drie van de zes zijden zijn al de juiste getallen geplaatst.

b

Bepaal B C en druk A B in x uit.

c

Bepaal de bijbehorende vergrotingsfactor f en bereken y en x .

5
figuur 1

De twee driehoeken figuur 1 zijn gelijkvormig (hoeken met gelijke tekens zijn gelijk).

Bereken x en y .

6

Lijnstuk D E in figuur 2 is evenwijdig met zijde A B .

figuur 2

Bereken x en y .