Gemiddelde groei
1

Uit een ballon op 320  meter hoogte wordt een zandzakje geworpen. In de tekening hiernaast kun je zien waar het zakje zich na 1 , 2 , 3 , ... , 8  seconden bevindt. Je kunt de hoogte van het zakje boven de grond ook berekenen, namelijk met de formule H = 320 5 t 2 .

a

Controleer in de figuur of de formule klopt voor t = 4 en voor t = 7 .

b

Teken op de GR de grafiek van H als functie van t . Zet t horizontaal uit en H verticaal. Kies een geschikt window. Neem de figuur over.

c

Bereken de afstand die het zakje gemiddeld per seconde valt tussen de tijdstippen t = 4 en t = 7 .
Dat is de gemiddelde valsnelheid op het tijdsinterval [ 4,7 ] .

d

Bereken ook de gemiddelde valsnelheid tijdens de laatste twee seconden van de val.

Opmerking:

Het woord interval komt uit het Latijn en betekent letterlijk tussenruimte. Het interval [ 3,5 ] is de verzameling getallen tussen 3 en 5 , inclusief 3 en 5 zelf. De vierkante haken geven aan dat de getallen 3 en 5 zelf ook mee doen. Bij eenhoekige haken doen de randen niet mee. Bijvoorbeeld:
Tijdsinterval [ 3,5 ] betekent alle waarden van t waarvoor 3 t 5 .
Tijdsinterval 3,5 betekent alle waarden van t waarvoor 3 < t < 5 .

2

We gaan verder met de context van de vorige opgave.
Precies één seconde na het eerste zakje wordt een tweede zakje uit de ballon geworpen.

a

Teken in de figuur bij opgave 3b de grafiek van de hoogte van dit tweede zakje.

b

Hoeveel seconden later dan het eerste zakje bereikt het tweede zakje de grond?

Voor het tweede zakje geldt de formule: H = 320 5 ( t 1 ) 2 .

c

Controleer deze formule voor het begin- en eindtijdstip van zijn val.

d

Schrijf de formule voor het tweede zakje zonder haakjes en zo eenvoudig mogelijk.

e

Geef een formule voor het hoogteverschil tussen beide zakjes voor het tijdsinterval [ 1,8 ] (dat wil zeggen voor de tijdstippen dat beide zakjes in de lucht zijn).

f

Teken de grafiek van dit hoogteverschil in de figuur bij opgave 3b.

3

Op een heldere dag in mei werd in De Bilt 's nachts om 05.00 uur de laagste temperatuur gemeten: 2 ° C. Overdag liep de temperatuur snel op tot 18 ° C. Dit maximum werd bereikt omstreeks 15.00 uur.

Hierboven staan drie grafieken.

a

Welke grafiek geeft volgens jou het beste het temperatuurverloop van die dag weer? Waarom?

De temperatuur T (in ° C) is een functie van de tijd t (in uren).

b

Bereken voor de grafiek die jij bij vraag a gekozen hebt de waarde van Δ T Δ t voor de periode van 5  uur 's morgens tot 3  uur 's middags.

c

Wat is de betekenis van de uitkomst van de vorige vraag?

d

Rond welk uur van de dag stijgt de temperatuur het snelst?

4

Hieronder is de groei van een zonnebloem in beeld gebracht.

a

Hoeveel groeit de zonnebloem gemiddeld per week gedurende de vijfde tot en met de tiende week (dat zijn zes weken)?

b

In welke week groeit de zonnebloem het snelst?
Met hoeveel cm per dag?

5

Hiernaast staat de grafiek van y = x 2 .
Als x toeneemt van 1 tot 3 , dan neemt y toe van 1 tot 9 .
De gemiddelde groei van y is op het x -interval [ 1,3 ] dus gelijk aan Δ y Δ x = 9 1 3 1 = 8 2 = 4 .

a

Bereken de gemiddelde groei van y op de volgende x -intervallen: [ 3,6 ] , [ 0,10 ] , [ 2,2 ] en [ 3,2 ] .

b

Bereken de gemiddelde groei van y op het x -interval [ a ,3 ] .
Je krijgt een formule met a erin. Vereenvoudig deze zover mogelijk.

Er is een getal a (kleiner dan 3 ) zo, dat de gemiddelde groei van y op het x -interval [ a ,3 ] gelijk is aan 2 .

c

Bereken dat getal a .

Van een functie wordt de gemiddelde groei op het x -interval [ a , b ] berekend door het differentiequotiënt Δ y Δ x op dat interval uit te rekenen.
(Differentiequotiënt betekent letterlijk "uitkomst van deling van verschillen".)
Ofwel: de gemiddelde groei is gelijk aan de richtingscoëfficiënt van het verbindingslijnstuk tussen de twee punten op de grafiek bij x = a en x = b .

6

We bekijken nogmaals de functie y = x 2 .

a

Bereken de gemiddelde groei Δ y Δ x op het x -interval [ 2,009 ; 3,14 ] .

b

Wat is de toename Δ y op het x -interval [ a , b ] ?

c

Wat is de toename Δ x op het x -interval [ a , b ] ?

De gemiddelde toename op het x -interval [ a , b ] is dus
Δ y Δ x = b 2 a 2 b a . Deze uitdrukking kun je vereenvoudigen.

d

Wat is die vereenvoudiging?

(hint)
Kijk nog eens naar de uitkomsten van opgave 7. Kun je een patroon ontdekken?

Waarschijnlijk heb je bij opgave 8d de volgende formule gevonden:
b 2 a 2 b a = b + a .
In de twee volgende opgaven gaan we deze formule bewijzen.

7

Voor alle getallen a en b , met a b , geldt: b 2 a 2 b a = b + a .

a

Waarom staat erbij dat a b ?

b

Controleer de juistheid van de formule voor de x -intervallen [ 3,6 ] en [ 3,2 ] (zie opgave 7a).

c

Controleer de formule in het bijzondere geval dat a = b .

d

Hoe luidt de formule in het bijzondere geval dat a = 0 ? Klopt dat?

8

Om de formule in het algemeen te bewijzen, schrijven we de teller van de formule eerst anders:
b 2 a 2 = ( b a ) ( b + a ) .

a

Leg uit hoe de formule volgt uit onderstaande plaatjes.

In deze plaatjes zijn a en b natuurlijk positieve getallen en b is groter dan a . Om te bewijzen dat de formule juist is voor alle getallen a en b moeten we anders te werk gaan.

b

Laat zien dat de formule juist is door de haakjes uit te werken in ( b a ) ( b + a ) .

Uit de voorgaande opgaven volgt het volgende.
De gemiddelde groei van y = x 2 op het x -interval [ a , b ] (met a b ) is Δ y Δ x = b 2 a 2 b a = ( b a ) ( b + a ) ( b a ) = b + a .

9
a

Geef (zonder veel rekenen) de gemiddelde groei van y = x 2 op de volgende x -intervallen:
[ 1,234 ; 1,766 ] , [ 1 1 6 ,1 5 6 ] en [ 1,58 ; 2,58 ] .

b

Geef de gemiddelde groei van y = x 2 op de volgende x -intervallen:
[ p , p + 1 ] , [ p 1 2 , p + 1 2 ] en [ p , p + 2 1 2 ] .
(Hierin is p een positief getal.)

10
a

Bereken de gemiddelde groei van y = x 2 + 5 op de volgende x -intervallen: [ 1,3 ] , [ a ,3 ] en [ a , b ] .

b

Bereken de gemiddelde groei van y = 3 x 2 op dezelfde drie x -intervallen.

c

Bereken de gemiddelde groei van y = ( x - 1 ) 2 op dezelfde drie x -intervallen.

Voor y = x 2 hebben wij het mooie resultaat dat de gemiddelde groei op het x -interval [ a , b ] gelijk is aan a + b .
Bij andere functies zit er vooralsnog niets anders op dan de waarde van het differentiequotiënt Δ y Δ x uit te rekenen.

11

In deze opgave bekijken wij de functie y = x 2 + x .

a

Bereken het differentiequotiënt van de functie y = x 2 + x op de volgende x -intervallen, vereenvoudig je antwoord zoveel mogelijk:
[ 1,3 ] en [ 2,5 ] .

b

Laat met een berekening zien dat het differentiequotiënt van de functie y = x 2 + x op het x -interval [ a ,3 ] gelijk is aan a + 4 .

(hint)
Bereken de breuk Δ y Δ x en ontbind de teller in factoren.

c

Laat met een berekening zien dat op het x -interval [ a , a + 1 ] geldt Δ y Δ x = 2 a + 2 .

d

Laat met een berekening zien dat op het x -interval [ a , b ] geldt Δ y Δ x = b + a + 1 .