De afstand van twee punten
1
a

x < 1 en y > 2
x < 1 en y < 2
x > 1 en y < 2

b

a bij 3, b bij 4, c bij 2 en d bij 1

c

Het kwadraat van een getal is gelijk aan het kwadraat van zijn tegengestelde.

2
a

( ‐3 2 ) 2 + ( ‐2 1 ) 2 = 34

b

( 100 ‐2 ) 2 + ( ‐3 70 ) 2 = 15.733

3
a

Dat punt is ( a , a ) , dus ( a 1 ) 2 + ( a 3 ) 2 = ( 2 13 ) 2 ( a 7 ) ( a + 3 ) = 0 , dit geeft de punten ( ‐3,‐3 ) en ( 7,7 ) .

b

Zo'n punt is ( a , a ) , dus ( a 1 ) 2 + ( a 3 ) 2 = ( 2 34 ) 2 ( a 7 ) ( a + 9 ) = 0 , dit geeft de punten ( ‐9,9 ) en ( 7,‐7 ) .

4
a

A B = 3 5 , A C = 2 10 en B C = 5 .

b

Lijn A B heeft richtingscoëfficiënt 1 2 , dus de hoogtelijn heeft richtingscoëfficiënt ‐2 en gaat door C , heeft dus vergelijking y = 2 x + 3 .
Het snijpunt van deze lijn met lijn A B (vergelijking y = 1 2 x 2 ) is: D ( 2,‐1 ) .
C D = 2 5 .

c

De oppervlakte van driehoek A B C = 1 2 A B C D = 15 .

d

oppervlakte driehoek A B P = 1 2 6 3 = 9 ,
oppervlakte driehoek B Q C = 1 2 4 3 = 6 ,
oppervlakte driehoek A R C = 1 2 6 2 = 6 . Klopt.

e

Noem die hoek α , dan: 5 2 = ( 2 10 ) 2 + ( 3 5 ) 2 2 2 10 3 5 cos ( α ) 25 = 40 + 45 60 2 cos ( α ) , dus cos ( α ) = 1 2 2 , dus α = 45 ° exact.

5

Teken vanuit A een loodlijn op de kust (die is nagenoeg recht). Noem het voetpunt van de loodlijn P . Meet lijnstuk A P en het lijnstuk dat 1  km aangeeft en deel het eerste getal dat je gemeten hebt door het tweede. De uitkomst is het antwoord in km. (Ik heb 4,5  km gevonden.)

6
a

P R = 5 2 + 3 2 = 34

b

P X 2 = P Q 2 + X Q 2 > P Q 2 want X Q 0 .

7
a

Beide 1 .

b

2 ; 1 1 2 ; 6

c

Noem die afstand x .
Oppervlakte driehoek A M C = 6 2 1 1 2 = 2 1 2 = 1 2 x A C = 2 1 2 x , dus x = 1 .

d

-

e

De driehoeken M A P en M A Q zijn congruent, want het zijn rechthoekige driehoeken met de schuine zijde en de zijden van lengte 1 even lang (dus volgens de stelling van Pythagoras hebben ze de derde zijde ook even lang).

8

Het kortste verbindingslijnstuk gaat van P naar het midden van A B .
Er zijn twee mogelijkheden.
1. P ligt binnen driehoek O A B .
Zie linker plaatje: O A = 3 + 2 2 + 3 = 6 + 2 2 .

2. P ligt buiten driehoek O A B .
Zie rechter plaatje. Het blauwe driehoekje heeft rechthoekszijden 3 2 2 , dus O A = 3 + ( 3 2 2 ) = 6 2 2 .

9

De afstand van P tot M is: 6 2 + 2 2 = 2 10 en de straal van de cirkel is 10 , de afstand van P tot de cirkel is dan 2 10 10 = 10 .
(Maak een tekening.)

10
a

Oppervlakte driehoek O A B = oppervlakte driehoek O A C = 1 2 2 4 = 4 .

b

Het punt P ligt op de lijn y = 2 of op de lijn y = ‐2 .
Dus P = ( 24,2 ) of P = ( 16,‐2 ) .