5A.4  Derdegraadsfuncties >
1
a

( x + y ) 3 = ( x + y ) 2 ( x + y ) = ( x 2 + 2 x y + y 2 ) ( x + y ) en
( x 2 + 2 x y + y 2 ) ( x + y ) = ( x 2 + 2 x y + y 2 ) x + ( x 2 + 2 x y + y 2 ) y , dus ( x 2 + 2 x y + y 2 ) ( x + y ) = x 3 + 2 x 2 y + x y 2 + x 2 y + 2 x y 2 + y 3 = x 3 + 3 x 2 y + 3 x y 2 + y 3

b

Voor x = a invullen en voor y = Δ x geeft:
Δ y = a 3 + 3 a 2 Δ x + 3 a ( Δ x ) 2 + ( Δ x ) 3 a 3 = 3 a 2 Δ x + 3 a ( Δ x ) 2 + ( Δ x ) 3 .

c

Δ y Δ x = 3 a 2 + 3 a Δ x + ( Δ x ) 2

d

3 a 2

2
a

f ( x ) = 2 3 x 2 3 2 x + 1 = 6 x 2 6 x + 1

b
  • f ( x ) = 2 3 x 2

  • f ( x ) = 6 x 2 4 x + 3

  • f ( x ) = 6 x 2 8 x + 3

  • f ( x ) = 2 ( x 2 1 ) ( x 1 ) = 2 x 3 2 x 2 2 x + 1 , dus f ( x ) = 6 x 2 4 x 2 .

3
a

Omdat de helling van de lijn door de punten met eerste coördinaat 2 en eerste coördinaat 2,01 een goede benadering is voor de helling van de raaklijn aan de grafiek in het punt met eerste coördinaat 2 , en dat is y ( 2 ) .

b

y ( x ) = 3 x 2 20 x + 50 , dus y ( 2 ) = 22 .
Hetzelfde.

4
a

y ( x ) = 3 x 2 20 x + 50 , de discriminant hiervan is kleiner dan 0 , dus de grafiek van y is een dalparabool die de x -as niet snijdt, dus de parabool ligt erboven.

b

Dat is een stijgende functie, want de helling is overal positief.

5
a

-

b

f ( x ) = 4 3 x 2
Voor de eerste coördinaat x van de gavraagde punten geldt: f ( x ) = 0 , dus 4 3 x 2 = 0 , dus x = ± 4 3 = ± 2 3 3 .

c

De lijn gaat door ( 0,0 ) en heeft richtingscoëfficiënt f ( 0 ) = 4 , dus een vergelijking is y = 4 x .

6
a

Voor x = ‐10 en voor x = 30 . Daar is de raaklijn horizontaal.

b

Als ‐10 < x < 30 , daar is de functie dalend.

c

Als x 12 , daar gaat de grafiek het steilst naar beneden.

d

f ( x ) = 0,003 x 2 0,06 x 0,9

e

f ( x ) = 0,003 x 2 0,06 x 0,9 = 0 , dus
x 2 20 x 300 = 0 , dus
( x 30 ) ( x + 10 ) = 0 , dus
x = 10 of x = 30

7
  • f ( x ) = x 2 2 x 3
    f ( x ) = 0 als x = 3 of x = ‐1 .
    Als x = 3 , dan is f ( x ) minimaal.
    Als x = 1 , dan is f ( x ) maximaal.

  • f ( x ) = 1 1 2 x 2 2 x 2
    f ( x ) = 0 als x = 2 of x = 2 3 .
    Als x = 2 , dan is f ( x ) minimaal.
    Als x = 2 3 , dan is f ( x ) maximaal.

  • f ( x ) = x 2 + 4 x
    f ( x ) = 0 als x = 4 of x = 0 .
    Als x = 4 , dan is f ( x ) maximaal.
    Als x = 0 , dan is f ( x ) minimaal.

  • f ( x ) = 3 x 2 6 x + 9 = 3 ( x 1 ) 2 , dus f ( x ) 0 voor alle x en alleen maar 0 als x = 2 , dus f is een stijgende functie; er is geen maximum en ook geen minimum.

8
a

f ( x ) = 3 x 2 , dus de helling in P is f ( 3 ) = 27 .

b

y = 27 x 54

c

Lijn O P heeft helling 9 .
In een punt met eerste coördinaat x van de grafiek van f is de helling 9 als f ( x ) = 9 . Dus x = ± 3 .
f ( ± 3 ) = ± 3 3 , dus in de punten ( 3 ,3 3 ) en ( 3 , 3 3 ) .

d

De helling van de raaklijn in Q is f ( 1 ) = 3 , dus een vergelijking van de raaklijn is: y = 3 x + b voor een of ander getal b .
Omdat Q op de raaklijn ligt, geldt b = 2 .
Een vergelijking van de raaklijn is: y = 3 x 2 , deze snijdt de y -as in het punt ( 0,‐2 ) .

9

Het punt met eerste coördinaat 20 is het punt ( 20, 22 ) .
De richtingscoëfficiënt van de raaklijn is f ( 20 ) = 0,9 .
Een vergelijking van de raaklijn is dan y = 0,9 x 4 .
Deze snijdt de y -as in ( 0, 4 ) .
Met de GR kun je een vergelijking van de raaklijn in ( 20, 22 ) geven.
De constante b in de vergelijking y = a x + b is dan de tweede coördinaat van P .