1
a
b
c

a = 1 en b = 2 , want p + 2 q krijg je uit: k : x = p + t q door voor t = 2 te nemen en uit m : x = s + t p door voor t = -1 te nemen.

d

De componenten zijn x en y .

e

v = 2 ( u + w ) 2 w = v 2 u w = 1 2 v u , dus x = 1 2 v en y = u .

2
a

( x , y ) = ( 3 t , 3 + 7 t ) en ( x , y ) = ( 3 t ,3 t + 1 )

b

50 = 5 2 en 18 = 3 2

c

3 t + 1 = 3 t = 1 1 3 , dus in B ( 4, 3 ) .

d

De driehoeken P Q S en B A S zijn gelijkvormig, want P Q en A B zijn evenwijdig. Verder: P Q = 1 en A B = 7 , dus y S = 4 1 8 ( y P y A ) = 3 1 8 .

e

Voor het tijdstip t waarop het punt X S passeert geldt: 3 + 7 t = 3 1 8 t = 7 8 .
(Je kunt ook zeggen: in A op t = 0 en in P op t = 1 , dus in S op t = 7 8 .)
Op t = 1 1 3 is Y in B en op t = 1 is Y in Q , dus op t = 1 1 8 ( 1 + 1 1 3 ) = 17 24 in S .

3
a

We nemen eerst de massa's in A en B samen tot een massa 3 in in O ( 0,0 ) . Het zwaartepunt ligt dus in het punt P op lijnstuk O C zó, dat O P : P C = 2 : 1 , dus P is het punt ( 1 1 3 ,4 ) .
Of, met de stelling voorafgaand aan opgave 30:
het zwaartepunt is ( 1 9 6 + 2 9 3 + 6 9 2, 1 9 0 + 2 9 0 + 6 9 6 ) = ( 1 1 3 ,4 ) .

b

Bij het overdragen van de massa blijft de y -coördinaat van Z gelijk, dus Z = ( 0,4 ) .
Lijn C Z snijdt de x -as in D ( 4,0 ) . Omdat A D : D B = 2 : 7 is de massa in A nu 7 9 3 = 2 1 3 . Er is dus massa 1 1 3 van B naar A gebracht.
Of, met vectoren:
Stel massa in A is a , dan in B massa 3 a . Voor de x -coördinaat van Z geldt dan: a 9 6 + 3 a 9 3 + 6 9 2 = 0 ... a = 2 1 3 . Er is dus massa 1 1 3 van B naar A gebracht.

4
a

M en N zijn de middens van O P en O Q .
Z ligt op lijnstuk M N zó, dat Z M = 2 Z N .

b

O N = 1 2 q en O M = 1 2 p .
z = n + 1 3 ( m n ) = 1 2 q + 1 6 p 1 6 q = 1 6 p + 1 3 q

5
a

p = b cos α , q = c cos β , r = a cos γ , s = a cos β , t = b cos γ , u = c cos α

b

Uit a volgt dat p q r = s t u , want beide zijn gelijk aan a b c cos α cos β cos γ .

6

Het snijpunt van de diagonalen noemen we M .
Er geldt m = p + 3 5 ( r p ) = ( 10 11 ) + 3 5 ( 2 14 ) = ( 8 4 5 19 2 5 ) .
M Q krijg je door 1 2 ( r p ) een kwartslag rechtsom te draaien (want de diagonalen van de vlieger zijn even lang),
dus M Q = ( 7 1 ) en dan M S = ( 7 1 ) , dus:
Q is ( 8 4 5 + 7,19 2 5 + 1 ) = ( 15 4 5 ,20 2 5 ) en
S is ( 8 4 5 7,19 2 5 1 ) = ( 1 4 5 ,18 2 5 ) .

7

Zie de figuur hieronder.

P is het midden van de rechthoek met hoekpunten C , D en E . Q is het midden van de rechthoek met hoekpunten A , B en H . Als oorsprong kiezen we O , het midden van het overblijvende blauwe stuk, een vierkant. S is een roosterpunt.
De massa's van de rechthoeken en het vierkant zijn gelijk, dus het gevraagde zwaartepunt is het meetkundig zwaartepunt van driehoek O P Q . Voor dat zwaartepunt Z geldt: z = 1 3 ( o + p + q ) = 1 3 ( p + q ) = 1 3 s .
Dus Z ligt op lijnstuk O S zó, dat S Z = 2 Z O .