7.5  Rekenen met de normale verdeling >
1
a

Zweden, ongeveer 184  cm.

b

Nederland: 7  cm; Frankrijk: 8  cm; Zweden 6  cm.

c

De oppervlakte van de gebieden onder de drie krommen zijn gelijk: 100 % . Dus als de spreiding kleiner is, dan wordt de top hoger.

2
a

Klokvorm met de top bij 780 en alle oppervlakte tussen 400 en 1160 .

b

Dat is wel weinig, maar niet extreem weinig; er zit nog redelijk wat oppervlakte links van 500 .

c

De waarden in een breed gebied zijn volgens het linker plaatje even waarschijnlijk en praktisch meteen daarbuiten zijn de waarden onmogelijk; dat is verkeerd. Volgens het rechter plaatje is de waarde  780 veel waarschijnlijker dan waarden in de buurt daarvan; dat is verkeerd.

3
a

160 ; 185 ; 210  cm

b

14 ; 33 ; 50  jaar

c

10 ; 25 ; 60  minuten (hoewel zeer twijfelachtig of dit een mooie klokvorm oplevert...)

d

980 ; 1000 ; 1020  gram

e

0 ; 50 ; 100  keer

4

A: niet symmetrisch ; B: tweetoppig ; C: top is te smal ; D: top te plat ; E: topje te uitstekend ; F: begin en eind te steil.

5

Verklaring 1 verklaart niet waarom er maar zo weinig studenten in het midden zitten, bij het cijfer  5 . Als het echt twee groepen zouden zijn, die beide normaal verdeeld zijn, dan zou de overlap bij het cijfer 5 veel groter zijn.
Verklaring 2 verklaart niet het grote aantal studenten met het cijfer   4 . Dit aantal is zelfs hoger dan het aantal studenten met een   6 .
Verklaring 3 zou wel eens juist kunnen zijn. Het lijkt erop dat veel studenten, die normaal een 5 zouden scoren, in dit geval het cijfer 4 hebben gekregen.

6
a

15 %

b

35 %

7
a

162,0 = 182,4 2 10,2 ; 202,8 = 182,4 + 2 10,2

b

2,5 %

c
d

182,4 3 10,2 = 151,8 ; 182,4 + 3 10,2 = 213,0

8
a

Tussen 6,6 2 1,2 = 4,2 en 6,6 + 2 1,2 = 9,0 .

b

16 %

9
a
b

455  gram

c

17,5  gram

d

Ten minste 472,5  gram.

10
a

Gemiddelde voetlengte mannen = 41,0  cm.
Gemiddelde voetlengte vrouwen = 38,6  cm.
Standaardafwijking mannen = 2,4  cm.
Standaardafwijking vrouwen = 2,1  cm.

b

De benadering van de normale verdeling lijkt bij mannen iets beter dan bij vrouwen.

c

De helft van de vrouwen heeft voetlengte 38,6  cm. 84 % van de mannen heeft grotere voeten.

d

μ + 2 σ = 38,6 + 2 2,1 = 42,8  cm

e

μ 2 σ = 41,0 2 2,4 = 36,2  cm

11
a

Door te kijken waar de middelste 68 % van de waarnemingen zit. De afstand tussen de grenzen van de middelste 68 % is gelijk aan 2 SD .

b

-

c

81,27 + 20,50 = 101,77 dit is ongeveer 100 . Dus ongeveer 16 % van de deelnemers heeft meer dan 100  punten gehaald.