Lineaire groei
  1. De grafiek van een lineair verband tussen x en y is een rechte lijn met formule: y = a x + b .
    Als je twee punten van de rechte lijn kent, dan kun je a en b vinden.

    a = richtingscoëfficiënt = Δ y Δ x .
    b vind je door een van de gegeven punten in te vullen.

  2. De punten ( x , y ) waarvoor geldt: a x + b y = c vormen een rechte lijn.
    De getallen a en b mogen niet allebei gelijk aan 0 zijn.

Procent en groeifactor
  1. Als een hoeveelheid met p % toeneemt, dan wordt de hoeveelheid 1 + p 100  keer zo groot.
    Als een hoeveelheid g  keer zo groot wordt, dan neemt de hoeveelheid met ( g 1 ) 100 % toe.
    Het getal waarmee de hoeveelheid wordt vermenigvuldigd, heet de groeifactor.
    Bij een toename is de groeifactor g groter dan 1 ;
    bij een afname is de groeifactor g kleiner dan 1 .

Exponentiële groei
  1. Een hoeveelheid H groeit exponentieel in de tijd t als H gedurende elke tijdseenheid een vaste factor keer zo groot wordt: de groeifactor.
    Als de beginhoeveelheid A is en de groeifactor g , dan moet er na elke tijdseenheid met g vermenigvuldigd worden.

    Algemeen: H ( t ) = A g t .

  2. Als een hoeveelheid met 2 % per uur toeneemt, groeit die hoeveelheid exponentieel met groeifactor 1,02 per uur.
    Als een hoeveelheid met 2 % per uur afneemt, groeit die hoeveelheid exponentieel met groeifactor 0,98 per uur.

  3. Stel: een hoeveelheid groeit exponentieel en wordt in 6  uur tijd 5  keer zo groot. Dan geldt voor de groeifactor  g per uur: g 6 = 5 .
    Dus g = 5 6 , de zesdemachtswortel van 5 .

  4. Als een hoeveelheid van een stof exponentieel in de tijd afneemt, bijvoorbeeld door radioactief verval, dan noemen we de tijd waarin die hoeveelheid halveert de halfwaardetijd van die stof.

  5. Neem aan dat een hoeveelheid van een stof exponentieel in de tijd toeneemt. De tijd waarin die hoeveelheid verdubbelt, noemen we de verdubbelingstijd van die stof.

Vergelijkingen oplossen

Als x 3 = 4 , dan x = 4 3 1,59 .
Als 3 x = 4 , dan x = log ( 4 ) log ( 3 ) 1,26 .

Logaritmische schaal

Op een lineaire schaal staan de opeenvolgende gehele getallen op gelijke afstand van elkaar.
Op een logaritmische schaal staan de opeenvolgende machten van 10 op gelijke afstand van elkaar.

Als je één eenheid naar rechts gaat op een lineaire schaal, wordt het getal één groter.
Als je één eenheid naar rechts gaat op een logaritmische schaal, wordt het getal 10  keer zo groot.

Voorbeeld
Het getal 160 staat op de logaritmische schaal log ( 160 ) 2,20  eenheden rechts van 10 0 = 1 .
Als een getal op de logaritmische schaal 2,3 eenheden rechts van 10 0 = 1 staat, dan is dat getal 10 2,3 199,5 .