9.4  Ordinale variabelen vergelijken >
1
a

De groepen zijn niet even groot.

b

In de kruistabel staat freq voor frequentie (= aantal) en p voor percentage.

c

Dat komt doordat de zes percentages zijn afgerond.

d

Je ziet nu in welke klassen de procentuele verschillen klein of groot zijn.

e

Je ziet wel dat er verschillen zijn, maar niet direct welke wiskundegroep hoger scoort op kunstbelangstelling.

2
a

middelmatig ; modus

b

Overwegend niet zo groot en middelmatig.

c

Best wel, de A-leerlingen scoren wat lager en zijn meer verdeeld in hun keuzes.

3
4
a

Nee, want de categorieën 1 en 2 tellen 44 % van de A-leerlingen en 33 % van de B-leerlingen. Dus meer bij de A-leerlingen.

b

Moeilijk te zeggen, want zowel de lage categorieën (1 en 2) als enkele hoge categorieën (4 en 6) zijn beter vertegenwoordigd bij de A-leerlingen.

5
a

Zie opgave 16.

b

Daar loopt de stippellijn tussen de twee reepgrafieken het steilst (omlaag of omhoog). Het hoogteverschil is V c p .

6
a

73 %

b

88 % 73 % = 15 %

c

Van “3” naar “4” loopt de A-grafiek steiler.

d

In het begin ligt de B-grafiek onder de A-grafiek en later schelen ze niet zo veel.

7

max  V c p = 10 % . Het verschil tussen beide groepen is gering.

8
a
b

Er is geen volgorde tussen de geslachten. “Het percentage vrouw” is onzin. Daarom is het niet zinvol cumulatief te percenteren, waardoor ook max  V c p niet zinvol is.