9.9  Gemengde opgaven >
1
a

Jongeren in Nederland.

b

Ordinaal.

c

[ 0,900 ; 0,948 ]

d

Breder.

2

Bloeddruk is een kwantitatieve variabele. Meestal wordt in zo’n geval de effectgrootte gebruikt, maar je zou ook boxplots kunnen vergelijken of zelfs kunnen kijken naar max  V c p .

  • Om de effectgrootte te bepalen, moet je eerst het gemiddelde en de standaardafwijking van beide groepen uitrekenen. Dat doe je met je GR. Je maakt daarbij gebruik van de klassenmiddens.
    Neem aan: onder de 90 de waarde is 87,5 .
    Dan kom je op:

    E 0,28 , dus het verschil is gering.

  • Je kunt ook boxplots bij de users en de non-users maken (met interpolatie):
    Non-users: Q 1 105 + 7 11 5 108 , M 115 + 4 18 5 116 en Q 3 = 125 ;
    Users: Q 1 110 + 6 15 5 = 112 , M 115 + 16 17 5 120 en Q 3 125 + 9 12 5 129 ;
    De boxen overlappen elkaar en beide medianen zitten binnen de box van de andere, dus het verschil is gering.

  • Je kunt ook max  V cp berekenen, door beide kolommen te cumuleren. Je vindt max  V cp = 13 , dus het verschil is gering.

  • Veel minder geschikt, maar je kunt zelfs p h i gebruiken, door eerst de tabel in tweeën te splitsen: "lage bloeddruk", bijvoorbeeld t/m 120 , en "hoge bloeddruk", dus boven 120 . Je krijgt dan a = 64, b = 51, c = 36, d = 49 en p h i 0,13 , dus ook nu is het verschil gering.
    (De grens bij 120 leggen is natuurlijk willekeurig: een andere grenswaarde geeft een andere uitkomst voor p h i en misschien ook een andere conclusie.)

3
a

p h i = 0,128 , dus het verschil is gering.

b

De steekproefproportie is p = 4653 50071 0,0929 . Dit levert het interval [ 0,090 ; 0,096 ] op.

4
a

p h i = 0,18 , dus het verschil is gering.

b

Uit de tabel blijkt dat op school 1 29 % een onvoldoende (dus lager dan 5,5 ) heeft. Dit komt overeen met de grafiek.
Uit de tabel blijkt dat op school 2 14 % een onvoldoende (dus lager dan 5,5 ) heeft. Dit komt overeen met de grafiek.

c

School 2, want het percentage onvoldoendes is lager (zie tabel) en de grafiek ligt rechts ten opzichte van school 1.

d

max  V c p 25 , dus het verschil is middelmatig.

5
a

Mensen die een facelift laten uitvoeren.

b

50

c

[ 2,874 ; 3,326 ]

d

2 S n = 0,05 , met S = 0,8 . Dit geeft n = 1024 . Dus de steekproefomvang moet minstens 1024 zijn.

6
a

max  V c p = 6

b

Ga ervan uit dat de aantallen gelijkmatig over de klassen zijn verdeeld (dus bijv. klasse 1-5 bij de Nederlanders 12 bij elk aantal).
NL: Q 1 = 1 , M = 5 en Q 3 = 8 ;
BE: Q 1 = 1 , M = 4 en Q 3 = 8 .

De boxen van de boxplots overlappen en elke mediaan ligt binnen de box van de andere boxplot. Dus het verschil is gering.

c

Klassenmiddens 0 ; 3 ; 8 ; 15,5 ; NL: X ¯ 5,02 , σ x 4,63 ;
BE: X ¯ 5,43 , σ x 4,83 ; E 0,09 .

d

Alle maten geven aan dat het verschil gering is.