10.4  Schakelen van formules >
1
a

y = 19,8 x + 49,8

b

z = 1,7 x + 7

c

y = 5 x + 5

d

z = 1,68 x 12,32

2
a

x = 4 3 y + 5 3

b

x = 1 8 w + 3

c

T = 1 8 K 1 1 2

d

q = 7 p + 10

3
a

B = 0,05 R

b

K = 1,6 B

c

K = 0,08 R

d

R = 12,5 K

4
a

O = 6 r 2 en V = r 3

b

Dan r = 27 3 = 3 en O = 6 3 2 = 6 9 = 54 .

c

Dan r = 50 3 = 3,68403... en O = 6 3,68403... 2 81,43 .

d

O = 6 ( V 3 ) 2

e

6 r 2 = 150 , dus r 2 = 25 , dus r = 25 = 5 . En V = 5 3 = 125 .

f

6 r 2 = 180 , dus r 2 = 30 , dus r = 30 = 5,47722... . En V = 5,47722... 3 164,32 .

g

V = ( O 6 ) 3

5
a

Los met de GR de volgende vergelijking op: 9,1 x 0,17 = 11 . Dit geeft x = 3,0508... . Dus een kolibrie weegt ongeveer 3,05 gram.

b

E = 0,3 3,05 0,75 = 0,6923... . Dus het ei van een kolibrie weegt ongeveer 0,69 gram.

c

E = 0,3 G 0,75 E 0,3 = G 0,75 3,333... E = G 0,75 ( 3,333... E ) 1 0,75 = G G = ( 3,333... E ) 1,33... = 3,333... 1,33... E 1,33... G 5 E 1,33
Controle: het eitje van een kolibrie weegt 0,69 gram. En 5 0,69 1,33 3,05 gram. En dat is inderdaad het gewicht van een kolibrie.

d

Het ei van de Aepyornis weegt 10000 gram.
Volgens het voorgaande onderdeel is het lichaamsgewicht G van de vogel: 5 10   000 1,33 1   044   648 gram, dus het aantal broeddagen van de Aepyornis is T 9,1 1   044   648 0,17 96 dagen.

e

T = 9,1 ( 5 E 1,33 ) 0,17 = 9,1 5 0,17 ( E 1,33 ) 0,17 = 11,96 E 1,33 0,17 = 11,96 E 0,23

6
a

5 t 2 = 80 t 2 = 16 t = 4 v = 10 4 = 40 m/s

b

10 t = 15 t = 1,5 s = 5 ( 1,5 ) 2 = 11,25 m

c

Ketting s t v bij vraag a;
Ketting v t s bij vraag b

d

v = 10 t t = v 10 s = 5 ( v 10 ) 2

e

s = 5 ( v 10 ) 2 = 5 v 2 10 2 = 5 v 2 100 = 5 100 v 2 = 0,05 v 2

f

s = 5 t 2 t = s 5 , dus v = 10 t = 10 s 5 .

g

v = 10 s 5 = 10 s 5 = 10 5 s 4,472 s

7
a

E = 3 2 0,34 2,37 Wh per kg. Dus in totaal 2 2,37 = 4,74 Wh.

b

De hond is 25,1 Wh kwijt aan energie, de olifant 828,8 Wh. Dus de olifant is veel meer energie kwijt.

c

T = 3 M 0,34 M = 3 M 0,34 M 1 = 3 M 0,34 + 1 = 3 M 0,66

d

Los met de GR op: 3 x 0,34 = 2 . Dit geeft: x = 3,295... .
Omdat de grafiek van E dalend is, moet gelden: M < 3,3 kg.

e

Los met de GR op: 3 x 0,34 = 2,5 x 0,15 . Dit geeft: x = 2,610... .
Aflezen uit de grafieken leert ons dat: M < 2,6 kg.

8
a

1,1 ; 3,3 ; 5,5 .

b

w = 0,2 ( 3 x + 4 ( 2 x + 3 ) ) 3,5

c

0,2 ( 3 x + 4 ( 2 x + 3 ) ) 3,5 = 0,2 ( 3 x + 8 x + 12 ) 3,5 = 0,2 ( 11 x + 12 ) 3,5 = 2,2 x + 2,4 3,5 = 2,2 x 1,1
Dus w = 2,2 x 1,1 .

9
a

Maak eerst een tabel door bij verschillende waarden van D eerst de bijbehorende waarde van L af te lezen. Lees vervolgens bij die waarde van L de waarde van H af. Teken dan de grafiek.

b

De grafiek van H tekenen op de GR en het maximum zoeken geeft: de maximale waarde van H is 36,25 m bij een leeftijd van 55 jaar.

c

De vergelijking 0,8 D 3 = 55 oplossen geeft: D = 72,5 . Dus de diameter is 72,5 cm.

d

Bij een omtrek van 130 cm hoort een diameter van 130 3,14 41,40 cm. Daarbij hoort een leeftijd van 0,8 41,40 3 30,12 jaar en een hoogte van 0,01 30,12 2 + 1,1 30,12 + 6 30,06 m.

e

Bij een hoogte van 25 m hoort een leeftijd van 21,45 jaar. En daarbij hoort een diameter van 21,46 + 3 0,8 30,58 cm en een omtrek van 3,14 30,58 96,0 cm.

10
a

De gemiddelde oppervlakte per voetganger is 30 3 120 = 0,75  m 2 .

b

Als er twee keer zoveel mensen in de tunnel zijn, heeft iedereen gemiddeld twee keer zo weinig ruimte.

c

M = 90 A

d

Dan moet 90 A 90 2 A = 0,6 . Deze vergelijking oplossen geeft A = 75 . Dus er waren 75  mensen in de tunnel.

e

Dan moet 90 A 90 A + 9 = 0,5 . Deze vergelijking oplossen geeft A = 36 . Dus er waren 36  mensen in de tunnel.

11
a

Toenamediagram C.

b

Dan moet 1,5 0,45 M = 0 . Deze vergelijking oplossen geeft: M = 0,3 .

c

Dit gebeurt als M heel groot wordt. Dan is de breuk 0,45 M vrijwel gelijk aan 0 . Dus dan is V = 1,5 m/s. De snelheid is dus 3,6 1,5 = 5,4 km/uur.

d

Als M groter wordt, dan wordt de noemer van de breuk groter. Dus wordt de breuk kleiner. En als je deze breuk van 1,5 aftrekt, dan wordt de uitkomst groter.

12
a

N = 3 V M = 3 ( 1,5 0,45 M ) M

b

De maximale waarde van N is 3,75 . En 3,75  voetgangers per seconde betekent 225 voetgangers per minuut. Dat gebeurt bij M = 0,6 .

c

Dat gebeurt bij M = 0,6 . En dan is V = 1,5 0,45 0,6 = 0,75 m/s ofwel 2,7 km/uur.

d

Er geldt: M = 90 A . Dus A = 90 M . Omdat M = 0,6 is het aantal voetgangers in de tunnel 90 0,6 = 150 .