1
a

185 + 167 2 + 6 + 3 = 185 cm

b

v a + m o 2 3

c

2 3 v a j + 1 3 m o j + 7 = 2 3 v a m + 1 3 m o m 1 , doordat vaders even lang zijn geldt: v a j = v a m
Dus

1 3 m o j + 7

=

1 3 m o m 1

MIN 7 en MIN 1 3 m o m

1 3 m o j 1 3 m o m

=

8

MAAL 3

m o m m o j

=

24

Lengteverschil is dus 24 cm.

2
a

300   000 : 1,12 267   857 euro

b

55 40 60 40 = 0,65 ; H = 230   000 + 0,65 ( 380   000 230   000 ) = 327   500 euro of
380 230 60 40 = 7,5 ; H = 230   000 + 7,5 ( 53   000 40   000 ) = 327   500 euro

c

Bij 5 % zit 220 000 euro tussen I = 40 en I = 60 . De kromme van I = 50 ligt bij R = 5 hoger dan 220 , hij kan dus een voldoende grote hypotheek krijgen.

d

De haalbare hypotheek was ongeveer 457   500 euro, dus H = 457,5 .

475,5

=

6,7 I 1,35 6

MAAL 6

6,7 I 1,35

=

6 457,5 = 2745

DEEL DOOR 6,7

I 1,35

=

2745 : 6,7 409,701...

I

=

409,701... 1,35 86,1

Zijn inkomen moet met ongeveer 86   100 84   000 = 2100 euro stijgen.

3
a

109 3 10   000 130 ; Het punt ( 130,130 ) ligt op de lijn die hoort bij een Amsterdamse fluit.

b

Punt aflezen ( 100,120 ) , hellingsgetal berekenen c = 120 100 = 1,2 .

c

Het langere schip is een Amsterdamse fluit dus:
120 = lengte 3 10   000
lengte 3 = 1   200   000
lengte = 1   200   000 1 3 106
Het lengteverschil is 106 100 = 6 voet.

4
a

Voor V < 75 wordt V F < 1 en voor V > 75 wordt V F < 1 . V F is maximaal 1 voor V = 75 .

b

0,82 + 4,5 D

=

1

MIN 0,82

4,5 D

=

0,18

MAAL D

0,18 D

=

4,5

DEEL DOOR 0,18

D

=

25

c

H F = 0,625
V F = 0,955
D F = 0,97
23 0,625 0,955 0,97 F F 11
F F 0,83
Met behulp van lineaire interpolatie in de tabel volgt: F 4,25 .

d

V + D = 190
V = 190 D
V F = 1 0,003 ( 190 D 75 ) = 0,003 D + 0,655

e

D 34,6 ; In de grafiek (zelf tekenen met GR) kan je zien dat R W L daar minimaal is.

5
a

Aflezen bij B = 80 geeft K chip = 0,0025 en K cont = 0,006 .
De kosten per transactie zijn 0,20 (euro) voor chippen en 0,48 (euro) voor contant betalen.
Het verschil is 0,28 (euro).

b

Voor de kosten per transactie T K cont geldt: T K cont = K cont B .
T K cont = ( 0,00488 + 0,0744 B ) B = 0,00488 B + 0,0744

c

0,00488 + 0,0744 B = 0,00093 + 0,193 B
0,00488 B + 0,0744 = 0,00093 B + 0,193
0,00395 B = 0,1186
B 30,0253
Bij bedragen vanaf 30,03 zijn de transactiekosten per euro voor het pinnen lager.

6
a

9 dienstjaren tussen 40 en 50 jaar en 5 dienstjaren vanaf 50 jaar
A = 9 1,5 + 5 2 = 23,5
23,5 3464 0,75 geeft een ontslagvergoeding van 61   053, .

b

20,5 B 1 = 91   700 geeft B 4473
16 dienstjaren voor 40 jaar geeft 11 dienstjaren voor 35 jaar en 5 erna
In de nieuwe situatie geldt A = 11 0,5 + 8 1 = 13,5 .
De nieuwe ontslagvergoeding is 13,5 4473 1 60   386 euro.
60   386 91   700 91   700 100 % 34 % , dus ongeveer 34 % lager.

c

Voor elke leeftijd is de nieuwe weegfactor gelijk aan of kleiner dan de oude weegfactor. Er is dus geen situatie mogelijk waarin een werknemer erop vooruit gaat.

d

De waarden voor L zijn 2,08 en 2,16 . De waarden voor D zijn 11 en 12 . De waarden voor H zijn 2 en 2 .
Z = L D 5 H geeft voor Z de waarden 57,2 en 64,8 .
Maar Z is maximaal 60 , dus voor x = 52 geldt Z = 60 .

e

L = 2 ( x 25 ) 25
D = x 40
Z = 2 ( x 25 ) 25 ( x 40 ) 5 4
Z = 0,1 ( x 25 ) ( x 40 )
Z = 0,1 x 2 6,5 x + 100
Dus a = 0,1 , b = 6,5 en c = 100 .

7

Benzine kost per liter (ongeveer) 1,75 ; Diesel kost per liter (ongeveer) 1,45
De dieseluitvoering kost per jaar ( 4 478 ) ( 4 242 ) = 944, meer dan de benzine-uitvoering.
De benzine-uitvoering kost per 100 kilometer 6,4 1,75 = 11,20 .
De diesel uitvoering kost per 100 kilometer 4,5 1,45 6,53 .
Peter moet dus ten minste 944 11,20 6,53 100 20   200  kilometer per jaar rijden.

8
a

Voor het aandeel van armen en handen geldt 21,0 18,15 18,15 100 % 15,7 % .
Voor het aandeel van benen en voeten geldt 38,8 31,65 31,65 100 % 22,6 % .
Dus het aandeel van de lichaamsoppervlakte van benen en voeten is relatief het meest toegenomen.

b

S Dubois(2) = 2 0,725 8 0,425 0,007184 L 0,725 M 0,425
S Dubois(2) = 4 0,007184 L 0,725 M 0,425 = 4 S Dubois(1)

9
a

De nieuwe diameter is 0,32 m
d = 0,16 invullen geeft 0,410 (of nauwkeuriger)
d = 0,32 invullen geeft 0,376 (of nauwkeuriger)
Dat is een afname van 8 % (of nauwkeuriger)

b

Eerst diameter d berekenen:
40 = 44 d 0,65
d 0,65 = 40 44
d = 40 44 0,65 0,8636...
Dan vormfactor f berekenen:
f = 0,30 ( 0,8636... ) 2 0,36 0,8636... + 0,46 0,3728...
Dan volume berekenen:
V = 0,3728... ( 0,8636.. ) 2 40 11,1 m3

c

V = ( 0,30 d 2 0,36 d + 0,46 ) d 2 44 d 0,65
V = 0,30 44 d 4,65 0,36 44 d 3,65 + 0,46 44 d 2,65
V = 13,20 d 4,65 15,84 d 3,65 + 20,24 d 2,65
Dus a = 13,20 , b = 15,84 en c = 20,24 .

d

0,025 2730 + 0,075 1854 + 0,125 1261 + 0,175 874 + 0,225 437 + 0,275 131 7287 0,0895 m

10
a

9 = 13,12 + 0,6215 2 11,37 W 0,16 + 0,3965 2 W 0,16
9 = 11,877 12,163 W 0,16
W 0,16 = 20,877 12,163 1,7164...
W = 20,877 12,163 0,16 29  km/uur

b

T = 46 en W = 175 geeft minimale waarde
G = 13,12 + 0,6215 46 11,37 175 0,16 + 0,3965 46 175 0,16 83 °C

T = 10 en W = 5 geeft maximale waarde
G = 13,12 + 0,6215 10 11,37 5 0,16 + 0,3965 10 5 0,16 10 °C

c

Bij dalende gevoelstemperatuur neemt de maximale blootstellingsduur af, dus moet de grafiek van rechts naar links dalen, dus grafiek A of D.
De maximale blootstellingsduur neemt bij dalende gevoelstemperatuur steeds langzamer af, dus de grafiek moet van rechts naar links minder steil worden. Dus grafiek A is de juiste grafiek.

11
a

De toename van de 4 e tot de 8 e verjaardag is 3000 , dus 3000 8 4 = 750 per jaar.
De toename van de 8 e tot de 12 e verjaardag is 11   000 , dus 11   000 12 8 = 2750 per jaar.
De toenamen per jaar groeit van 750 tot 2750 , dus met 2000 .

b

g 9 = 150   000 17   000 , dus
g = 150   000 17   000 9 1,274

c

Voor W l = a t + b geldt a = 45   000 17   000 21 12 = 3111 1 9 .
t = 6 geeft W l = 3111 1 9 6 + 17   000 = 35   666 2 3
W h = 17   000 1,274 t = 35   666 2 3
1,274 t 2,098...
oplossen met GR (solver of intersect)
t 3,06...
Het verschil is 6 3,06... 2,9 jaar.
Dat is 2 jaar en 0,9 12 11 maanden.

12
a

Het cijfer voor het eerste proefwerk was 6,6 .
Chris behaalde voor het tweede proefwerk 21 punten.

b

Het cijfer is 13 16 9 + 1 = 8,3125 .
Afronden op één decimaal geeft het cijfer 8,3 .

c

Noem het aantal antwoorden dat ze goed moet hebben x 12 , dan geldt:
x 12 36 9 + 1 = 6,0
x 12 36 9 = 5
x 12 = 20
x = 32 , dus Anette moet 32 antwoorden goed hebben.

d
e

Er tellen 1 3 12 + 1 4 28 = 11 goede antwoorden niet mee, dus deze formule geldt vanaf G = 11 .
De punten ( 11,1 ) en ( 40,10 ) liggen op de grafiek.
a = 10 1 40 11 = 9 29 0,31
9 29 11 + b = 1
b = 12 29 0,41

13
a

De groeifactor per 6000 jaar is 6 12,5 .
De groeifactor per jaar is ( 6 12,5 ) 1 6000 0,9998777 .

b

9,5 = 12,5 0,999878 t
0,999878 t = 9,5 12,5
oplossen met GR
t 2249
1949 2249 = 300
Dus het verschil is ongeveer 100 jaar.

14
a

B jongvolwassen = B ouder
15,3 G + 679 = 11,6 G + 879
3,7 G = 200
G 54,054...
Dus tot en met 54 kg hebben jongvolwassenen een lager basisenergieverbruik.

b

B = 11,6 70 + 879 = 1691 kcal
Hij fietst 240 25 = 9,6 uur.
Per uur verbruikt hij 10 + 1 4 2 = 10,5 kcal per kg lichaamsgewicht voor het fietsen.
In totaal gebruikt hij 1,3 1691 + 10,5 9,6 70 9250 kcal.

c

De waarden voor het energieverbruik per km zijn resp: 4 14 0,29 ; 6 17 0,35 ; 8 20 = 0,40 etc.
Bert heeft gelijk.

d

2,5  km fietsen en 1  km hardlopen kosten evenveel energie
De totale afstand is dan 1 + 2,5 = 3,5  km.
Dus de afstanden moeten 21 3,5 = 6 maal zo groot worden.
Het antwoord: 15  km fietsen en 6  km hardlopen.

15
a

Voor 12 cupcakes heeft ze 135 gram suiker nodig, dus 135 12 = 11,25 gram suiker per cupcake.
Met 300 gram suiker kan ze dus maximaal 300 11,25 = 26 2 3 cupcake maken.
Dat is maximaal 26 (hele) cupcakes.

b

De groeifactor per 20 minuten is 95 20 = 4,75 .
De groeifactor per minuut is ( 95 20 ) 1 20 1,08102 .

c

De temperatuurtoename per minuut is 3,75 °C. Bij een lineaire toename zal de kerntemperatuur na 12 minuten zijn: 20 + 12 3,75 = 65 °C.
Bij een exponentiële toename zal de kerntemperatuur na 12 minuten zijn: 20 1,08102 12 50,9... °C.
Het exponentiële model past dus beter bij de waarneming.

16
a

In fase 1 is de temperatuur 580 °C gestegen in 9 2 3 uur.
Dat komt overeen met een stijging van 60 °C per uur.
In fase 2 stijgt de temperatuur met 100 °C per uur.
Dus de gemiddelde temperatuurstijging in fase 2 is niet meer dan twee keer zo groot.

b

De groeifactor per 8 uur is 70 630 = 1 9 .
De groeifactor per uur is ( 1 9 ) 1 8 0,76 .
V = 630 0,76 t
Invullen van V = 10 geeft:
630 0,76 t = 10
oplossen met GR
t 906 minuten

c

De grafiek van T is afnemend dalend, dus het huisje koelt steeds minder snel af.

17
a

835 + 1915 835 3,29 , dus 229 % te veel.

b

Z = b g t
g = 275 131 2,1
Z = 131 2,1 t
oplossen met GR
t 3,5 , dus in 2009.

c

Mannetje: 500 + 100 2 3,9 2692 euro
Vrouwtje: 500 + 70 2 3,9 1385 euro
Gemiddelde schade: 2 2692 + 1385 3 2260 euro

d

a = 500 3,9 128,21 en b = 1 3,9 0,26

18
a

Lees twee punten af, bijvoorbeeld ( 0,18 ) en ( 12,8 ) .
De richtingscoëfficiënt is 8 18 12 0 = 10 12 .
De formule: k z = 10 12 t + 18 .
k l = k z
0,31 t + 10,0 = 10 12 t + 18
0,5233 t = 8
t 15,28...
Dus in het jaar 2009 + 15 = 2024 .

b

k m = 2 k l
0,28 t + 4,3 = 2 ( 0,31 t + 10,0 )
0,28 t + 4,3 = 0,62 t + 20,0
0,9 t = 15,7
t 17,4...
Dus in het jaar 2009 + 17 = 2026 .

c

k g = 1 2 ( k l + k m )
k g = 1 2 ( 0,31 t + 10,0 + 0,28 t + 4,3 )
k g = 0,02 t + 7,15
Dus a = 0,02 en b = 7,15 .

d

In 2013 wordt 228   000 365 5 (kWh) opgewekt.
Het aantal huishoudens: 228   000 365 5 3500 118   900 .

e

In 2013 was de totale energiebehoefte 5,95 0,05 = 119 (miljard kWh).
In 2023 is de totale energiebehoefte 23 0,15 = 153 1 3 (miljard kWh).
De procentuele toename bedraagt 153 1 3 119 119 100 % 29 % .

19
a

Aflezen uit de figuur: het aantal 65 % in 2004 en 95 % in 1994.
In 1994 waren er 60   000 95 65 88   000 grutto’s.

b

( 0,05 ) 1 15 0,8

c

b 1,042 t = 2 b 1,016 t
1,042 t = 2 1,016 t
oplossen met GR
t 28 jaar

d

De halveringstijd die hoort bij een groeifactor 0,975 ,
0,975 t = 0,5
oplossen met GR
t 27 jaar
Bij dag 130 (groeifactor 0,965 ) hoort een halveringstijd van
0,965 t = 0,5
oplossen met GR
t 19 jaar
Bij dag 140 (groeifactor 0,955 ) hoort een halveringstijd van
0,955 t = 0,5
oplossen met GR
t 15 jaar
De halveringstijd neemt niet met een vast aantal jaren af.

20
a

Er zijn 6 gloeilampen nodig.
De kosten voor een gloeilamp: 0,50 + 75 1000 1300 0,23 = 22,925 .
De kosten voor de 6 gloeilampen: 6 22,925 = 137,55 .
De kosten voor de spaarlamp: 6,50 + 15 1000 7800 0,23 = 33,41 .
De spaarlamp is goedkoper 137,55 33,41 = 104,14 .

b

De gloeilamp kost per uur 60 1000 0,23 = 0,0138 .
De spaarlamp kost per uur 12 1000 0,23 = 0,00276 .
Het prijsverschil is na 8,40 0,60 0,0138 0,00276 707 uur goedgemaakt dus daarna is de spaarlamp voordeliger.

c

Het aflezen van een geschikt punt op de grafiek, bijvoorbeeld ( 32 ; 3,8 ) .
Het wattage van een spaarlamp die dezelfde hoeveelheid licht geeft als een gloeilamp van 32  W is 32 5 = 6,4 .
Een spaarlamp van 6,4  W heeft 6,4 3,8 1,68 maal zoveel wattage nodig als een LED-lamp die dezelfde hoeveelheid licht geeft.
Dat is dus ongeveer 68 % meer.