Afstanden
1
a
b

5

c

3

2
a

x 2 + y 2 6 x 6 y + 14 = 0 ( x 3 ) 2 + ( y 3 ) 2 = 4 .
Dus het middelpunt van de cirkel is M ( 3,3 ) en de straal is 2 , dus de afstand van P tot de cirkel is 3 .

b

M Q = 2 , dus de afstand van Q tot de cirkel is 2 2 .

c

De cirkels met middelpunt M en stralen 1 en 3 .

3
a

M Q , waarbij M het midden van O B is.

b

Het loodlijnstuk vanuit A op lijn P Q , Het loodlijnstuk vanuit C op lijn Q R en M Q .

c

De driehoeken P T Q en P S A zijn gelijkvormig, want ze hebben beide een rechte hoek en de hoeken A P S en P Q T zijn even groot (z-hoeken).
De vergrotingsfactor is P Q P A = 5 , dus A S = 2 5 = 2 5 5 .

De afstand van een lijn tot een cirkel
4
a

Zie figuur 1 hieronder. Teken de loodrechte projectie P van M op k . Het snijpunt van lijn M P met de cirkel noemen we Q . Lijnstuk P Q is het kortste verbindingslijnstuk van k met de cirkel.

b

Zie figuur 2. Q is het punt ( 3,0 ) en R is het snijpunt van lijnstuk M Q met de cirkel.
Q R is het kortste verbindingslijnstuk van de x -as en de cirkel, M Q = 4 en M R = 2 .

c

Zie figuur 2.

figuur 1
figuur 2

Dat is S ( 1,2 ) . M S = 2 2 . De afstand is 2 2 2 = 2 .

5
a

y = ‐2 x + 1 :
de richtingscoëfficiënt van m is ‐2 en M ligt op m .

b

( 3 5 , 1 5 )

c

( 0,1 ) en ( ‐2,5 )

d

Dat is de afstand van ( 3 5 , 1 5 ) tot ( 0,1 ) , dus 3 5 5 .

6
a

( 0,1 ) of ( ‐2,5 ) ligt op de lijn x 2 y = a , dus a = ‐2 of a = ‐12 .

b

De cirkel met middelpunt M en straal 2 5 raakt dan de lijn x 2 y = a . Het raakpunt ligt dan op de lijn m van de vorige opgave maar dan 2  keer zo ver van M als ( 0,1 ) of ( ‐2,5 ) , dus het raakpunt is ( 1,‐1 ) of ( ‐3,7 ) . Dan a = 3 of a = ‐17 .

7

Voor y = a x invullen in x 2 + y 2 + 8 x 4 y + 10 = 0 geeft:
x 2 + a 2 x 2 + 8 x 4 a x + 10 = 0 ( a 2 + 1 ) x 2 + ( 8 4 a ) x + 10 = 0
Deze vergelijking moet één oplossing hebben, dus zijn discriminant is 0 .
( 8 4 a ) 2 4 ( a 2 + 1 ) 10 = 0 a = ‐3 of a = 1 3 .

8

Het raakpunt ligt op de lijn door het middelpunt M ( 1,‐3 ) loodrecht op de lijnen met vergelijking x + 3 y = a , dus op de lijn met vergelijking y = 3 x 6 . Deze lijn snijden met de cirkel geeft de snijpunten: ( 2,0 ) en ( 0,‐6 ) . Dus ( 2,0 ) of ( 0,‐6 ) ligt op de lijn, dus a = 2 of a = ‐18 .

9

De cirkel met vergelijking x 2 + y 2 = 40 heeft straal 2 10 en middelpunt O ( 0,0 ) .
De cirkel met middelpunt O en straal 3 10 moet dan de lijn x + 3 y = a raken.
Als je voor x = a 3 y in de vergelijking x 2 + y 2 = 90 invult moet de vergelijking in y die je krijgt discriminant 0 hebben.
( a 3 y ) 2 + y 2 = 90 10 y 2 6 a y + a 2 90 = 0 , dus 36 a 2 40 a 2 + 3600 = 0 , dus a = 30 of a = ‐30 .

Het kan ook anders.
De punten op de cirkel die het dichtst bij de lijn x + 3 y = a liggen, liggen op de lijn door O loodrecht op de lijn x + 3 y = a , dus op lijn k met vergelijking y = 3 x . Deze lijn snijdt de cirkel in de punten ( 2,6 ) en ( 2, 6 ) . De punten op k die 1 1 2 keer zo ver van O afliggen, dus ( 3,9 ) of ( 3, 9 ) moeten dan op x + 3 y = a liggen, dus a = 30 of a = 30 .

10

Als je voor y = 20 x in de vergelijking ( x 2 ) 2 + ( y 3 ) 2 = r 2 invult moet de discriminant 0 zijn.
( x 2 ) 2 + ( 20 x 3 ) 2 = r 2 2 x 2 38 x + 293 r 2 = 0 ,
dus D = 1444 8 ( 293 r 2 ) = 0 8 r 2 = 900 , dus r = 7 1 2 2 .

11

Vanuit middelpunt ( 3,5 ) de loodlijn maken op lijn m : m heeft richtingscoëfficiënt 1 2 , dus de loodlijn heeft richtingscoëfficiënt 2 .
Vergelijking van de loodlijn door het middelpunt:
y = 2 ( x 3 ) + 5 = 2 x + 11 .
Snijpunt van de twee lijnen uitrekenen: 1 2 x + 1 = 2 x + 11 x = 4 y = 3 .
De straal is de afstand tussen ( 3,5 ) en ( 4,3 ) , ofwel 1 2 + 2 2 = 5 .