1

Het interval [ 1,4 ] is een halve periode, dus de periode is 6 c = 2 π 6 ( = 1 3 π ) (of ongeveer 1,05 ); a = ( 4 + 1 2 = ) 2 1 2 ; b = ( 4 2 1 2 = ) 1 1 2 en d = 4

2
a

2 4 sin ( 2 x ) = 0 sin ( 2 x ) = 1 2 2 x = 1 6 π of 2 x = 5 6 π x = 1 12 π of x = 5 12 π
(plus of min periode π levert geen verdere oplossingen)

b

De sinusoïde gaat in C door de evenwichtsstand dus de top D zit op driekwart van de periode ( = π ) vanaf C : x D = 3 4 π ;
f ( 0 ) = 2 , dus C ( 0,2 ) ; f ( 3 4 π ) = 6 , dus D ( 3 4 π ,6 ) ;
rc = Δ y Δ x = 4 3 4 π = 16 3 π , dus een vergelijking van l is y = 16 3 π x + 2 ;
16 3 π x + 2 = 0 geeft x E = 3 8 π

c

helling = f ( 0,001 ) f ( 0 ) 0,001 = 1,992... 2 0,001 8,00

3
a

De grafiek is een halve periode en de periode is 2 π 1 4 π = 8 , dus S ( 4,0 ) en T ( 2,1 ) ;
O T : y = 1 2 x ; S T : y = 2 1 2 x .

b

Op stuk O T : A B = sin ( 1 4 π x ) 1 2 x ;
Met de GR het maximum bepalen: A B 0,21 bij x 1,12 ;
Vanwege de symmetrie is de maximale waarde van A B op stuk S T ook 0,21 bij x 4 1,12 = 2,88 .

c

Topvorm: y = c ( x 2 ) 2 + 1 ; punt O ( 0,0 ) invullen geeft c = 1 4 ;
y = 1 4 ( x 2 ) 2 + 1

d

Met de GR het maximum bepalen van A B = 1 4 ( x 2 ) 2 + 1 sin ( 1 4 π x ) (want de parabool ligt nu boven de sinusoïde);
Dit geeft A B 0,056 (bij x 0,601 en x 3,399 ).

4
a

De coördinaten van P zijn dan ( 4 5 , 3 5 ) , dus 3  cm boven de x -as en 4  cm rechts van de y -as. Zie figuur voor een deel van het kruis. Daarna is met symmetrie de rest van het kruis eenvoudig te tekenen. Zie tweede figuur.

b

Zie tekening bij onderdeel a.
Het deel rechtsboven bestaat uit twee rechthoeken van 3 5 bij 4 5 met een vierkant overlapgebied, dus heeft oppervlakte 2 3 5 4 5 ( 3 5 ) 2 = 15 25 = 3 5 .
De totale oppervlakte is 4 3 5 = 12 5 = 2 2 5 .

c

Het deel rechtsboven bestaat uit twee rechthoeken van sin ( t ) bij cos ( t ) met een vierkant overlapgebied van sin ( t ) bij sin ( t ) , dus heeft oppervlakte 2 sin ( t ) cos ( t ) sin 2 ( t ) .
De totale oppervlakte is 4 ( 2 sin ( t ) cos ( t ) sin 2 ( t ) ) = 8 sin ( t ) cos ( t ) 4 sin 2 ( t ) .

d

De GR geeft A ' ( 1 6 π ) 0,536 ; de grafiek is dus stijgend bij t = 1 6 π , dus is de oppervlakte maximaal bij een waarde van t groter dan 1 6 π .

e

Met de GR het maximum bepalen: A is maximaal 2,47 (bij t 0,554 ).

5
a

De grafiek gaat stijgend door de evenwichtsstand bij (ongeveer) dag 135 ;
T = 10 + 8 sin ( 2 π 365 ( t 135 ) )

b

T = 4 cos ( 2 π ( t 15 24 ) )

c

Elke dag een periode, dus 365

d

T = 10 + 8 sin ( 2 π 365 ( t 135 ) ) + 4 cos ( 2 π ( t 15 24 ) )

6
a

x 2 + cos ( x ) = 1 2 x x = 1 2 x ( 2 + cos ( x ) ) 1 2 x cos ( x ) = 0
x = 0 of cos ( x ) = 0 , dus x = 0 , x = 1 2 π , x = 1 1 2 π , x = 2 1 2 π en x = 3 1 2 π .

b

x 2 + cos ( x ) = 2 3 x = 2 x 3 3 x = 2 x ( 2 + cos ( x ) ) x + 2 x cos ( x ) = 0
x ( 1 + 2 cos ( x ) ) = 0 x = 0 of cos ( x ) = 1 2 ,
dus x = 0 , x = 2 3 π , x = 1 1 3 π , x = 2 2 3 π en x = 3 1 3 π .

c

De breuk is maximaal als de noemer minimaal is, dus als cos ( x ) = 1 .

d

In de punten met cos ( x ) = 1 is f ( x ) = x 2 1 = x , dus de lijn is y = x .

e

De breuk is minimaal als de noemer maximaal is, dus als cos ( x ) = 1 ; in die punten is f ( x ) = x 2 + 1 = 1 3 x , dus de lijn is y = 1 3 x

f

Voor a 2 of a 2 , want dan wordt de noemer nul voor waarden van x .

7
a

Bijv.: f ( x ) = 3 + 2 cos ( 2 π 6 ( x 3 ) ) , dus a = 3 , b = 2 , c = 2 π 6 = π 3 en d = 3 ;
Bijv.: f ( x ) = 3 + 3 sin ( 2 π 12 ( x 3 ) ) , dus a = 3 , b = 3 , c = 2 π 12 = π 6 en d = 3 ;

b

Met de GR: ( 3,84 ; 4,28 ) en ( 8,16 ; 4,28 )

c

Met de GR het maximum bepalen van f ( x ) g ( x ) : 2,56 .

d

Verticaal 1 naar beneden schuiven;
Verticaal vermenigvuldigen (t.o.v. de x -as) met factor 1 1 2 ;
Horizontaal vermenigvuldigen (t.o.v. de y -as) met factor 2