12.2  Meetkunde met coördinaten >
Lijnen
1
a

Een vergelijking van m is: x = 11 2 y .
Dit voor x invullen in de vergelijking van m geeft:
11 2 y 1 1 2 y + 3 = 0 , dus y = 4 en dus x = 3 . Het snijpunt is ( 3,4 ) .

b
c

De richtingscoëfficiënt van k is 2 3 en van m 1 2 . Noem hellingshoek van k : α en van m : β, dan α = tan 1 ( 2 3 ) = 33,7 ° en β = 180 ° tan 1 ( 1 2 ) = 153,4 ° . Zie figuur; hierin is n een lijn evenwijdig aan de x -as. De hoek van de lijnen k en m is γ , zie figuur.
γ = tan 1 ( 1 2 ) + tan 1 ( 2 3 ) = 60 ° .

2

Noem dat punt Q . Lijn k heeft helling 1 2 . De lijn m door P loodrecht op k heeft dus helling 2 . Een vergelijking van m is dan: y = 2 x 5 .
Het snijpunt van m en k is Q ( 3 1 5 ,1 2 5 ) .

3

M is het snijpunt van de x -as met de middelloodlijn van A B . Lijn A B heeft helling 4 3 , dus de middelloodlijn heeft helling 3 4 en gaat door het midden ( 4,1 ) van lijnstuk A B . De middelloodlijn heeft dus vergelijking y = 3 4 x + 4 . Dus M = ( 5 1 3 ,0 ) .

4
a

Dan moeten de lijnen evenwijdig zijn en niet samenvallen.
Ze hebben dezelfde helling als p = 2 1 2 . De vergelijkingen zijn dan:
k 2 1 2 : 1 1 2 x + y = 7 1 2 en m q : 3 x + 2 y = q 1 1 2 x + y = 1 2 q .
Dus p = 2 1 2 en q 15 .

b

Dan doet q niet ter zake en 1 1 2 ( p 1 ) = 1 , dus p = 1 3 .

c

Door wat lijnen k p op de GR te tekenen, zie je dat het gemeenschappelijke punt ( 3,3 ) is. Dat dit punt op elk van de lijnen k p ligt, zie je door dit punt in de vergelijking van k p in te vullen: je vindt 0 = 0 .

5
a

A B = B C = 2 10 en A C = 4 5 .

b

Uit de omgekeerde stelling van Pythagoras volgt dat hoek A B C recht is. De driehoek is gelijkbenig, dus de hoeken zijn 45 , 45 en 90 graden.

c

A P = 3 4 A C , dus A Q = 3 4 A B . Van A naar B moet je 6 naar rechts, dus naar Q 3 4 6 = 4 1 2 naar rechts en 3 4 2 = 1 1 2 omhoog, dus Q = ( 1 + 4 1 2 , 2 + 1 1 2 ) = ( 3 1 2 , 1 2 ) .

d

De oppervlakte van driehoek A B C = 1 2 ( 2 10 ) 2 = 20 . De oppervlakte van driehoek A P Q = ( 3 4 ) 2 20 , dus de gevraagde oppervlakte is 7 16 20 = 8 3 4 .

Cirkels
6
  • x 2 + y 2 + 4 x 2 y = 10 ( x + 2 ) 2 + ( y 1 ) 2 = 15 ,
    dus middelpunt ( 2,1 ) en straal 15

  • 2 x 2 + 2 y 2 + 4 x 2 y = 10 ( x + 1 ) 2 + ( y 1 2 ) 2 = 6 1 4 ,
    dus middelpunt ( 1, 1 2 ) en straal 2 1 2

  • 1 2 x 2 + 1 2 y 2 + 4 x 2 y = 10 ( x + 4 ) 2 + ( y 2 ) 2 = 40 ,
    dus middelpunt ( 4,2 ) en straal 2 10

7
a

Het middelpunt van de cirkel ligt op de lijn y = 1 .
Vergelijking cirkel met straal 13 en middelpunt ( 1,3 ) : ( x 1 ) 2 + ( y 3 ) 2 = 13 ; snijden met y = 1 : ( x 1 ) 2 + ( 1 3 ) 2 = 13 ( x 1 ) 2 = 9 x = 4 of x = 2 ;
Twee cirkels: ( x 4 ) 2 + ( y 1 ) 2 = 13 en ( x + 2 ) 2 + ( y 1 ) 2 = 13 .

b

Het middelpunt van de cirkel ligt op de middelloodlijn van A B . Deze heeft vergelijking 3 x + 2 y = 11 . De y -coördinaat van het middelpunt is 4 . Het middelpunt is dus ( 1,4 ) . De straal is dan 3 2 + 2 2 = 13 .
Een vergelijking is dus ( x 1 ) 2 + ( y 4 ) 2 = 13 .

Cirkels en lijnen
8

{ x 2 + y 2 + 4 x 3 y = 25 2 x + y = 10 { x 2 + ( 10 2 x ) 2 + 4 x 3 ( 10 2 x ) = 25 y = 10 2 x { x 2 6 x + 9 = 0 y = 10 2 x { ( x 3 ) 2 = 0 y = 10 2 x . Er is maar één gemeenschappelijk punt: ( 3,4 ) .

9

Het middelpunt van de cirkel noemen we M en het raakpunt op de x -as R . Dan is driehoek R O M een 30 - 60 - 90 graden driehoek, hoek R O M = 30 ° , dus de andere raaklijn heeft hellingshoek 60 ° , dus helling 3 . Een vergelijking is y = 3 x .

10

Het middelpunt van de cirkel ligt op de lijn s door A loodrecht op m . Lijn m heeft helling 3 4 , dus lijn s heeft helling 4 3 . Een vergelijking van s is dus: y = 4 3 x 13 3 .
Het middelpunt van de cirkel is het snijpunt van s en k . Dat is ( 1, 3 ) en de straal is de afstand van dit punt tot A , dus 5 .

11

Loodlijn in ( 4,2 ) : y = 1 2 x ; loodlijn in ( 8,6 ) : y = 2 x 10 ;
Snijpunt: 2 x 10 = 1 2 x x = 20 3 = 6 2 3 en y = 10 3 = 3 1 3 M ( 6 2 3 ,3 1 3 )

12

Lijnen door ( 0,12 ) : y = a x + 12 ; cirkel: x 2 + ( y 3 ) 2 = 9 ;
Substitutie: x 2 + ( a x + 9 ) 2 = 9 ( 1 + a 2 ) x 2 + 18 a x + 72 = 0 ;
Discriminant is nul: ( 18 a ) 2 4 72 ( 1 + a 2 ) = 0 a = 8 = 2 2 of a = 8 = 2 2 ;
A ( 3 2 , 0 ) en B ( 3 2 , 0 )

13

(half)cirkel: x 2 + y 2 = 1 ; lijn B C : y = 2 2 x = 2 ( 1 x ) ;
Snijden: x 2 + ( 2 2 x ) 2 = 1 3 x 2 4 x + 1 = 0 x = 1 (dit is punt B ) of x = 1 3 .
Dus E ( 1 3 , 2 3 2 ) ; factor t.o.v. Δ A B C is 1 3 , dus de oppervlakte is ( 1 3 ) 2 2 = 1 9 2 .

14
a

P ligt binnen de cirkel; formule van c herschrijven: ( x + 2 ) 2 + ( y 3 ) 2 = 45 , dus middelpunt M ( 2,3 ) en straal 45 = 3 5 ;
P M = 1 2 + 2 2 = 5 , dus de afstand van P tot de cirkel is 3 5 5 = 2 5 .

b

Loodlijn uit ( 2,3 ) op k : y = 1 2 x + 4 ;
Deze snijden met cirkel c : ( x + 2 ) 2 + ( 1 2 x + 1 ) 2 = 45 ... x = 8 of x = 4 ; dus het punt op de cirkel het dichtst bij k is A ( 4,6 ) ;
Snijden loodlijn met k geeft punt B ( 8,8 ) ;
De gevraagde afstand is A B = 4 2 + 2 2 = 20 = 2 5 .