1.3  Zwembaden voor jong en oud >
1

De bodem van een zwembassin loopt gelijkmatig af: bij de startblokken is het bad 3 meter diep, terwijl het aan de overkant 1 meter diep is. Het bassin is 50 meter lang en 20 meter breed.

a

Bereken hoeveel m3 water er in het bassin zit.

's Winters laat men het bad leeglopen. De lange zijde van de bodem is iets langer dan 50 meter.

b

Hoeveel cm langer?

De wanden zijn 50 cm hoger dan de waterspiegel.

c

Bereken de oppervlakte van elk van de vier zijvlakken van het bassin.

d

Bereken de hellingshoek van de bodem, dat is de hoek die de bodem maakt met een horizontaal vlak.

Het is snikheet. Tweehonderd badgasten hebben verkoeling gezocht in het bassin. Laten we de inhoud van een badgast eens op 75 liter stellen.

e

Hoeveel zou het waterpeil dalen, als ze allemaal tegelijk het bad zouden verlaten?

2

Er is ook een kinderbad. Dat is vierkant: 30 bij 30 meter, met in het midden een betonnen eiland van 6 bij 6 meter.
Ook van het kinderbad loopt de bodem gelijkmatig af: aan de ene kant is het 50 cm diep, aan de overkant 1 meter. De wanden van het betonnen eiland zijn verticaal.

Hoeveel m3 water zit er in het kinderbad?

3

We nemen ook het peuterbad onder de loep. Dat is cirkelvormig met diameter 20 m. De bodem loopt weer gelijkmatig af: de diepte neemt toe van 10 tot 50 cm.

a

Hoeveel m3 water zit er in het peuterbad?

(hint)
De oppervlakte van een cirkel met straal r is π r 2 .

b

Bereken de hellingshoek van de bodem.

Er zijn op de bodem drie felgekleurde lijnen geverfd. De groene lijn geeft aan waar het bad 20 cm diep is, de blauwe waar het 30 cm diep is, de rode waar het bad 40 cm diep is.

c

Bereken exact hoe lang elk van de lijnen is.