2.1  De projecties in richting van de assen >
1
a
b

3 ( 6 2 8 ) 8 ( 2 2 2 ) = 224

c

Inhoud "O" is 2 6 8 5 2 2 = 76 ;
inhoud "C" is 76 2 2 2 = 68 .
De drie letters hebben samen een inhoud van 76 2 2 2 = 68 , dus de loze ruimte heeft een inhoud van 224 204 = 20 .

2
a
bovenaanzicht
vooraanzicht

Het 'grote' vierkant (bovenaanzicht) is 2 bij 2 cm.

b
c

Een dakvlak is een ruit. De diagonalen van de ruit zijn 4 2 en 4 2 + 4 2 + 12 2 = 176 , dus de oppervlakte is 1 2 4 2 176 = 8 22 m2.

d

Het deel 'boven' halve hoogte is een piramide . Die kan in vieren verdeeld worden. Die vier stukken kunnen gebruikt worden om het deel 'onder' halve hoogte aan te vullen tot een blok met hoogte 6 en en vierkant grondvlak van 8 bij 8 , dus de inhoud is 6 8 8 = 384 m3.

3
a

8

b
opgave 3
c

Rechts-achterboven ; links-voor-onder

d

Het stuk rechts-voor-boven.

e

De ruimte wordt door de drievlakken in acht stukken verdeeld.

4
a

Zie onderdeel d

b

A ( 5 , 2 , 1 ) , B ( 5,6,1 ) , C ( 1,6,1 ) , D ( 1,2,1 ) , T ( 1,4,7 )

c

Zie onderdeel d.

d
opgave 4
5
a

50 = 7,07

b
Zie onderdeel e.
c

De driehoeken O S x D x en G x S x E x zijn gelijkvormig (twee gelijke hoeken).
De vergrotingsfactor van klein naar groot is G x E x O D x = 2 , dus S x ligt op hoogte 1 3 5 = 1 2 3 .

d

Met dezelfde gelijkvormigheid zie je in de x -projectie dat de y -coördinaat van S gelijk is aan 7 = 2 1 3 .
Alle punten van lijn A G hebben eerste coördinaat 3 1 2 , dus S = ( 3 1 2 ,2 1 3 ,1 2 3 ) .

e
opgave 5b
opgave 5e
6
a

Noem de projectie van T op het grondvlak S . De stelling van Pythagoras in driehoek O T S geeft: T S = 6 2 3 2 3 2 = 3 2 .

b
figuur bij opgave 6b
figuur bij opgave 6c
c
d

Die hoek is α in het drieluik. Er geldt: tan ( α ) = 3 2 2 , dus α 55 ° .

e

Die hoek is β in de figuur bij onderdeel c. Die hoek is exact 45 ° .

7
a

sin 1 ( 25 150 ) 9,6 °

b

De lengte van haar weg is 150 2 + 100 2 . De hellingshoek is dus: sin 1 ( 25 150 2 + 100 2 ) 7,9 ° .

c

De lengte van Stefan's weg is 25 sin ( 3,5 ° ) = 409,5 . Hij maakt zo weinig mogelijk bochten als hij aan de randen van de baan keert. Stel hij doet dat k keer, dan ( k 100 ) 2 + 150 2 = 409,5 , dus k 3,8 . Hij maakt dus minstens 3 bochten.

8
a

Zie volgend onderdeel.

b
opgave 8
c

De kubus heeft ribbelengte 3 2 . De inhoud van bijvoorbeeld viervlak B C D G = 1 3 3 2 3 2 1 2 3 2 = 9 2 .
De inhoud van viervlak B D E G is dus ( 3 2 ) 3 4 9 2 = 18 2 .

d

De oppervlakte van het grondvlak van het viervlak is 3 3 3 = 9 3 ; noem de hoogte van het viervlak h , dan 1 3 9 3 h = 18 2 , dus h = 2 6 .

e

Noem die hoek α, dan sin ( α ) = h 6 = 1 3 6 , dus α 55 ° .

9
a

C D

b

Voor de figuur, zie onderdeel c.
D x vind je door C x D x = 6 te nemen.

c

Teken een 'hulplijnstuk', bijvoorbeeld lijnstuk D E , waarbij E het snijpunt van ribbe B C met lijn D G is.

10
a
b

Zie figuur.

c

Dat is P z Q z O z F z 100 % = 1 2 100 % 70,7 % .

d

De lengte van de korte as is de diameter van de cirkel, dus 4 ; de lengte van de lange as is de afstand van G tot het midden van B F dus 4 2 + 3 3 = 5 .

11
a
b

De projectie van het middelpunt M op V noemen we N . P is een punt op de snijcirkel met minimale y -coördinaat. De straal van de snijcirkel noemen we r . De stelling van Pythagoras in driehoek P x M x N x geeft: r = 2 2 1 2 = 3 .

12
a

In de figuur zie je een dwarsdoorsnede van de lampenkap. De gevraagde hoek is α. Er geldt tan ( α ) = 8 6 , dus α 53 ° .

figuur bij opgave 12a
b
c

De lampenkap is een afgeknotte piramide. Maak die af tot een hele piramide. De hoogte van de piramide die er bovenop komt (het topje) heeft hoogte h , dan h 4 = 8 6 , dus h = 5 1 3 .
De inhoud van het topje is 1 3 5 1 3 8 2 = 1024 9 . De inhoud van de hele piramide is
1 3 13 1 3 20 2 = 16.000 9 , dus de inhoud van de kap is 16.000 9 1024 9 = 1664 .

13
a
b

A , B en C zijn 'hoekpunten' van het huis. M is het midden van A B . Teken k door M evenwijdig aan B C .
D is het snijpunt van het verlengde van dakrand p met k . Teken n evenwijdig aan dakrand r .
Het snijpunt van n met de nok m van de aanbouw is het gevraagde punt.
Om de tekening af te maken teken je nog een dakrand rechts en lijnstuk S C .

14
a

Zie figuur aan het einde van de opgave.

b

Het zogenaamde snijpunt heeft in de x -projectie y -coördinaat 2 en in de z -projectie y -coördinaat 3 !

c

De x -projectie van lijn X Q hangt niet van de positie van x op lijn B C af, want B x = C x . Dus S x = ( 0,2,4 ) en S = ( x ,2,4 ) , voor zekere x . Omdat S z op A z C z ligt, is x = 4 , dus S = ( 4,2,4 ) .
Het snijpunt van Q z S z met B z C z is X z , dus X = B .

15
a

Ja

b

Ja

c

Nee

d

Ja

e

Ja