1
a

T ligt op de ribbe zó, dat de lijnen M T en S N evenwijdig zijn.
Een ruit.

opgave 60a
b

Een zeshoek.

c

Rechthoek namelijk het diagonaalvlak van de kubus door M en N .

2

P Q is evenwijdig aan A T , Q R is evenwijdig aan A B en R S is evenwijdig aan B T .
Een gelijkbenig trapezium.

opgave 61
3
a

Een cirkel.

b

Een rechthoek, een cirkel, een ellips.

c

Een driehoek, een vierhoek, een vijfhoek, een zeshoek.

4
a

P Q is evenwijdig aan r ; S Q is evenwijdig aan T R .

b

Hiernaast is het zijaanzicht A B C van de dakkapel getekend.
De lengte van lijnstuk B D noemen we x . Dan C D = x + 2 , want hoek D A C is 45 ° , maar ook C D = x 3 , want hoek D B C is 30 ° . Dus x + 2 = x 3 x = 2 3 3 1 .
Een dakrand is 2 x , de andere 3 , de oppervlakte van het dak is 6 x m2, dus 1639 dm2.

c

De inhoud is 1 2 2 x 3 3 = 3 x 3 m3, dus 14.196 dm3.

5
a

Teken het midden M van A B .
Teken P en Q aan de bovenkant van de zijwanden zó, dat A P en B Q evenwijdig met M C zijn.
De doorsnede is vijfhoek A B Q C P .

b

De snijpunten van de doorsnede met de 'dakranden' noemen we P en Q , het midden van A B noemen we M en het snijpunt van lijn M C met lijn P Q noemen we R .
Dan M C = 2,25 2 + 3 2 = 3,75 . Verder: M R : M C = 2 : 3 , dus A P = B Q = M R = 2 3 M C = 2,5 .

6

De hoekpunten van de 'plakjes' zijn hoekpunten van de kubus of middens van ribben.

7

De hoekpunten van de 'plakjes' verdelen ribben van het achtvlak in vier of twee gelijke stukken.

8

De hoekpunten van de 'plakjes' verdelen ribben van het achtvlak in vier gelijke stukken.

9
a

Zie einde opgave.

b

Het snijpunt Q van lijn G P met het grondvlak is het snijpunt met lijn B C . Het snijpunt R van lijn J P met het grondvlak is het snijpunt met lijn C E . De grondlijn is lijn Q R .

c

Het gevraagde punt S is het snijpunt van de grondlijn met lijn E D .

d

T is het snijpunt van lijn J S met ribbe D I .
De doorsnede is vierhoek P T J G .

10
a

Zie volgend onderdeel.
Het snijpunt van de lijnen P Q en A B is E . De grondlijn is lijn E R .

b

Het snijpunt van de grondlijn met ribbe A D is S . De doorsnede is vierhoek P Q S R .

c

Ze liggen beide in vlak P Q R .

d

De vlakken A D T , B C T en A B C D hebben twee ( A D en B C ) en dus drie evenwijdige snijlijnen.

11
a

De ribbe rechts-achter.

b

5

c

Nee

12
a

Voor de tekening op ware grootte voeren we eerst wat berekeningen uit.

H G : C T = G Q : Q C , dus C T = 6 ;
Q C : S C = E P : E H = 2 : 3 , dus S C = 6 .
Dus U R = R S = S T = 6 2 en H T = H U = 18 2 + 12 2 = 6 13 .
Nu kunnen we een tekening op ware grootte maken.

b

De inhoud van piramide H . D T U =
1 3 1 2 18 18 12 = 648 ;
de inhoud van piramide P . A U R =
( 1 3 ) 3 648 = 24 .
Dus de waterhoeveelheid is 648 2 24 = 600 .

13
a

Zie volgend onderdeel.
De doorsnede is parallellogram P U Q R , waarbij U het midden van ribbe B T is.

b

De doorsnede is gelijkbenig trapezium P S Q V , waarbij V het midden van ribbe A T is.

opgave 72a
opgave 72b
c

Het snijpunt van vlak P Q S met ribbe T D noemen we W , met ribbe B C noemen we Z en met ribbe T D noemen we W .
Lijn Q Z is middenparallel in driehoek A B C , dus D V : V B = 3 : 1 .
De lijnen S Q , T B , V W en P Z zijn evenwijdig. Dus T W : V W D = 3 : 1 .

14

Figuur 1.
Teken S op ribbe E H zó, dat P S evenwijdig is met G R .
Teken T op ribbe A B zó, dat T R evenwijdig is met G S .
De doorsnede is vijfhoek P T R G S .
Figuur 2.
Teken U op ribbe G H zó, dat E U evenwijdig is met A R .
Teken V op ribbe A B zó, dat V R evenwijdig is met E U .
Teken W op ribbe G C zó, dat U W evenwijdig is met E V .
De doorsnede is vijfhoek E U W R V .
Figuur 3.
Teken N op ribbe E F zó, dat N K evenwijdig is met L M .
Teken O op ribbe G C zó, dat O M evenwijdig is met L N .
De doorsnede is vijfhoek K N L M O .

figuur 1
figuur 2
figuur 3
opgave 73
15

Figuur a: een kubus met ribbe 3 ;
figuur b: een vierzijdig prisma met een ruit als grondvlak en hoogte 3 ;
figuur c: een zeszijdig prisma;
figuur d: een octaëder.

16
a

Zie volgend onderdeel.
U is het snijpunt van de lijnen Q R en C F .
S is het snijpunt van de lijnen P U en D F .

b

V ligt op ribbe A B zó, dat de lijnen P V en S R evenwijdig zijn.
De doorsnede is vijfhoek P V Q R S .

c

Zie de figuur hieronder. U is het snijpunt van de lijnen P S en C F .
De driehoeken R U F en R Q E zijn congruent, dus U F = 6 .
De driehoeken C P U en F S U zijn gelijkvormig met vergrotingsfactor C U F U = 3 , dus F S = 1 3 C P = 1 .
De driehoeken P A T en P U C zijn congruent, dus A T = C U = 18 .

d

Zie de figuur hieronder. Het is de straal van de ingeschreven cirkel van driehoek A B C . Noem het middelpunt van die cirkel M en het midden van A B : N .
De straal is B N 3 = 3 .

e

Zie de figuur hieronder. Noem de straal van de cilinder r en de hoogte h . Dan (zie figuur) x r = tan ( 60 ° ) = 3 , dus h = 3 3 x = ( 3 r ) 3 .
We zoeken nu de waarde van r waarvoor I = r 2 ( 3 r ) maximaal is.
d I d r = 6 r 3 r 2 , dus I is maximaal voor r = 2 .

figuur bij opgave 75b
figuur bij opgave 75c
figuur bij opgave 75d
17
a

Lijn Z C snijdt de cirkel in driehoek D C F ook nog in X . De lijn door X evenwijdig aan lijn B C snijdt lijn Z B in het gevraagde punt S .

b

Het snijpunt (niet Z ) van de ingeschreven cirkel van driehoek D E F met lijnstuk Z E noemen we X . Vanwege gelijkvormigheid is het deel van het lijnstuk B Z dat binnen de cilinder ligt gelijk aan Z X Z E = 2 3 , zie opgave 75b.

18

Lijn A C snijdt een opstaande ribbe in S .
De lijn door S evenwijdig met lijn B C snijdt een ribbe in het grondvlak in T .
Lijn T C snijdt een ribbe in het grondvlak in U .
De lijn door U evenwijdig met lijn B C snijdt een opstaande ribbe in V .
De doorsnede is zeshoek A S T U V B .

19
a

M is het midden van het grondvlak.
S is het snijpunt van de lijnen P R en T M .
Lijn S Q ligt in vlak P Q R en snijdt ribbe T D , want beide liggen in vlak T B D .
Het snijpunt van de lijnen S Q en T D is het gevraagde punt X .

b

Het snijpunt van de lijnen Q R en B C is U .
Het snijpunt van de lijnen P Q en A B is W .
De grondlijn is lijn U W .
De grondlijn snijdt lijn B D in V .
X is het snijpunt van de lijnen Q V en T D .

20

Je krijgt drie kwartcirkels alle met een hoekpunt van de kubus als middelpunt.

21

De lijn door P evenwijdig aan lijn A T snijdt lijn A C in Q .
De grondlijn is lijn B Q .
De grondlijn snijdt lijn A D in R en lijn C D in S .
Lijn P S snijdt lijn D T in U .
De doorsnede is vierhoek P B R U .

22
a

Je kunt het huis zien als een blok van 3 bij 6 bij 6 waar vier piramides af zijn gehaald met een vierkant grondvlak van 3 bij 3 en hoogte 3 .
De inhoud van het huis is dus: 6 6 3 4 1 3 3 3 3 = 72 m3.

b

Zie figuur 1 en 2. De oppervlakte is 6 6 4 2 2 = 20 m2.

c

Zie figuur 3. De oppervlakte is 6 6 4 h h = 36 4 h 2 .

d

Zie figuur 4.

De breedte op hoogte h is 2 x = 2 9 h 2 . (Dus op hoogte 2 : 2 5 .)

figuur 1
figuur 2
figuur 3
figuur 4
e

Vierkanten. De tongewelven hebben als doorsnede rechthoeken, het kruisgewelf heeft als doorsnede het gemeenschappelijk deel van twee rechtheoek die loodrecht op elkaar staan.

f

De doorsnede is een vierkant met zijden van 2 9 h 2 , dus de oppervlakte is ( 2 9 h 2 ) 2 = 36 4 h 2 .

g

Op iedere hoogte hebben de doorsnede van het vakantiehuis en het kruisgewelf dezelfde oppervlakte, dus hebben ze ook dezelfde inhoud volgens de "bierviltjes-methode", dus de inhoud is 72 m3.