1
a

s = 1,6 , dus 1,6  m/s2.

b

s = 1,8 t 2

2

y = x 4

y = 4

y = 6 a x + 2 b

y = 1 x x + 1 x 3

3
a

v A ( t ) = 2 t en v B ( t ) = 3 t 2 6 t + 4 .

b

3 t 2 6 t + 4 = 2 t 3 t 2 8 t + 4 = 0 ( t 2 ) ( 3 t 2 ) = 0 , dus t = 2 of t = 2 3 .

c

Ze reden naast elkaar. A haalde B bijna in.

d

De versnelling is constant gelijk aan 2 .

e

v B ( t ) = 3 ( t 1 ) 2 + 1 , die is dus minimaal 1 als t = 1 .
De versnelling a B van B is a B ( t ) = 6 t 6 , dus op t = 1 is de versnelling 0 .
Je kunt ook zeggen: v B ( t ) is minimaal als zijn afgeleide, dus a B ( t ) = 6 t 6 = 0 .

4
a

Als t = 2,75 , dan is de raaklijn aan de grafiek het steilst.

b

Vóór t = 2,75 neemt de snelheid toe, dus dan is de versnelling positief.
Na t = 2,75 neemt de snelheid af, dus dan is de versnelling negatief.

5

Voor f : de helling in de buurt van het punt ( 2,3 ) neemt toe, dus de tweede afgeleide is positief.
Voor g : de helling in de buurt van het punt ( 2,3 ) neemt af, dus de tweede afgeleide is negatief.
Voor h : de helling vóór het punt ( 2,3 ) neemt af, en neemt toe na dit punt, dus de tweede afgeleide is nul.
Voor j : de helling vóór het punt ( 2,3 ) neemt toe, en neemt af na dit punt, dus de tweede afgeleide is nul.

6
a

De grafiek is toenemend dalend op [ 0,4 ] en afnemend dalend op [ 4,6 ] .
Voor een mogelijke grafiek, zie figuur.

b

f ( x ) < 0 als x < 4 , want f ( x ) neemt af op [ 0,4 ] .
f ( x ) > 0 als x > 4 , want op [ 4,6 ] neemt f ( x ) toe.

c

f ( 4 ) = 0

7
a

Een van de figuren hieronder.

b

f ( b ) is de kleinste waarde van f ( x ) op het interval [ a , b ] ; de grafiek van f heeft een buigpunt met eerste coördinaat b .

8
a

-

b

De helling van de functie neemt af voor negatieve waarden van x en toe voor positieve waarden van x .

c

f ( x ) = 6 x is negatief voor negatieve x en positief voor positieve waarden van x .

d

( 0,0 )

e

f ( 0 ) = 12

9

f ( x ) < 0 en f ( x ) > 0

g ( x ) < 0 en g ( x ) < 0

h ( x ) > 0 en h ( x ) < 0

k ( x ) > 0 en k ( x ) > 0

10

We zoeken de waarden van x waarvoor f ( x ) < 0 en f ( x ) > 0 .
f ( x ) = x 3 12 x 2 , dus f ( x ) < 0 x < 12 (en x 0 ).
f ( x ) = 3 x 2 24 x , dus f ( x ) > 0 x > 8 of x < 0 .
Dus is de grafiek van f afnemend dalend op het interval [ 8,12 ] en op het interval , 0 ] .

11
a

f ( x ) = x 4 6 x 2 + 5
Voor x moet gelden: f ( x ) = 0 ( x 2 1 ) ( x 2 5 ) = 0 x = 5 , x = 1 , x = 1 of x = 5 .

b

Noem de eerste coördinaat x . Dan geldt: f ( x ) = 0 . Let op, bekijk ook opgave 84.
f ( x ) = 4 x 3 12 x , dus f ( x ) = 0 4 x ( x 2 3 ) = 0 x = 3 of x = 0 of x = 3 .

c

3 < x < 1 of 3 < x < 5

d

f ( 0 ) = 5 , dus een vergelijking is: y = 5 x + 2 .

12
a

f ( x ) = x 3 1 4 x 4
f ( x ) = 0 x 3 ( 1 1 4 x ) = 0 x = 0 of x = 4
In de grafiek is te zien dat f ( x ) extreem is voor x = 0 en x = 4 .

b

f ( x ) = 3 x 2 x 3 en f ( x ) = 0 x 2 ( 3 x ) = 0 x = 0 of x = 3 .
Alleen in het punt met eerste coördinaat x = 3 heeft de grafiek een buigpunt.

13

y ( x ) = 6 a x + 2 b = 0 x = b 3 a . De tweede afgeleide wisselt daar ook van teken.