8.2  Eigenschappen van sinus en co >
Formules voor sinus en cosinus
1

Twee kogeltjes maken een beweging over de eenheidscirkel.
De bewegingsvergelijkingen zijn voor kogeltje 1: { x = cos ( t ) y = sin ( t )
en voor kogeltje 2: { x = cos ( t + 1 4 π ) y = sin ( t + 1 4 π ) .
Het tweede kogeltje heeft dus een booglengte van 1 4 π voorsprong op het eerste kogeltje.

a

Bepaal de tijdstippen t tussen 0 en 2 π waarop de kogeltjes op gelijke hoogte zijn.

b

Bepaal de tijdstippen t tussen 0 en 2 π waarop de kogeltjes dezelfde x -coördinaat hebben.

In opgave 24a heb je oplossingen gevonden van de vergelijking: sin ( t ) = sin ( t + 1 4 π ) , namelijk t = 3 8 π en t = 1 3 8 π .

Vanwege het periodiek karakter van de cirkelbeweging, zijn er meer oplossingen van deze vergelijking.

Alle oplossingen zijn:
t = , 3 8 π 4 π , 3 8 π 2 π , 3 8 π , 3 8 π + 2 π , 3 8 π + 4 π , ... en
t = , 1 3 8 π 4 π , 1 3 8 π 2 π , 1 3 8 π , 1 3 8 π + 2 π , 1 3 8 π + 4 π , ...

We schrijven die oplossingen zó op:
t = 3 8 π + k 2 π of t = 1 3 8 π + k 2 π , met k = 0, ± 1, ± 2, ± 3 , ... .

Het rijtje t = , 3 8 π 4 π , 3 8 π 2 π , 3 8 π , 3 8 π + 2 π , 3 8 π + 4 π , ... kun je op meer manieren kort noteren.
Zó: t = 2 3 8 π + k 2 π , en ook zó:
t = 1 5 8 π + k 2 π met k = 0, ± 1, ± 2, ± 3 , ... .
Ga dat na.

Opmerking:

In plaats van k = 0, ± 1, ± 2, ± 3 , ... schrijven we ook wel k  geheel, of we laten dat weg en nemen stilzwijgend aan dat k  geheel is.

2

In opgave 24b heb je oplossingen van de vergelijking
cos ( t ) = cos ( t + 1 4 π ) gevonden.

Schrijf alle oplossingen van deze vergelijking op. Gebruik de bovenstaande notatie.

3

Hiernaast is de eenheidscirkel getekend met daarop het punt P ( cos ( t ) , sin ( t ) ) .

a

Teken op het werkblad de punten Q ( cos ( t ) , sin ( t ) ) ,
R ( cos ( π + t ) , sin ( π + t ) ) en S ( cos ( π t ) , sin ( π t ) ) .

b

P en Q liggen symmetrisch ten opzichte van de x -as, dus:

  1. cos ( t ) = cos ( t ) en

  2. sin ( t ) = sin ( t ) .

    Leid net zo af:

  3. sin ( t + π ) = sin ( t )

  4. cos ( t + π ) = cos ( t )

  5. sin ( π t ) = sin ( t )

  6. cos ( π t ) = cos ( t )

    In paragraaf 1 hebben we gezien:

  7. sin ( 1 2 π t ) = cos ( t )

  8. cos ( 1 2 π t ) = sin ( t )

4
a

Neem een waarde voor t en bereken daarvoor met de GR:
( sin ( t ) ) 2 + ( cos ( t ) ) 2 .

b

Verklaar het opmerkelijke resultaat.

(hint)

Gebruik de stelling van Pythagoras.

Opmerking:

In plaats van ( sin ( t ) ) 2 schrijven we in het vervolg meestal sin 2 ( t ) .

sin 2 ( t ) + cos 2 ( t ) = 1

5

Een kogeltje maakt de standaardcirkelbeweging. Op een zeker tijdstip t geldt: cos ( t ) = 4 5 .

a

Teken de eenheidscirkel en geef daarop zo goed mogelijk de plaatsen aan waar het kogeltje zich kan bevinden.

b

Bereken de y -coördinaat bij elke positie, zonder rekenmachine.

c

Bereken exact: cos ( t + π ) en sin ( t 1 2 π ) .

Voorbeeld:

Door in formules te substitueren krijg je andere formules.
Als je bijvoorbeeld in formule 8 in plaats van t invult t + 1 2 π krijg je: cos ( 1 2 π ( t + 1 2 π ) ) = sin ( t + 1 2 π ) .
En cos ( 1 2 π ( t + 1 2 π ) ) = cos ( t ) = cos ( t ) (dit laatste volgens formule 2).
Dus vind je een nieuwe formule: 9. sin ( t + 1 2 π ) = cos ( t ) .
Dat dit een goede formule is, kun je natuurlijk ook in de eenheidscirkel controleren.

6

Druk uit in cos ( t ) of sin ( t ) :

cos ( t + 1 2 π ) , sin ( t + 3 π ) , cos ( t + 2 1 2 π ) en sin ( t + 1 1 2 π ) .

We verzamelen de formules.

  1. cos ( t ) = cos ( t )

  2. sin ( t ) = sin ( t )

  3. sin ( t + π ) = sin ( t )

  4. cos ( t + π ) = cos ( t )

  5. sin ( π t ) = sin ( t )

  6. cos ( π t ) = cos ( t )

  7. sin ( 1 2 π t ) = cos ( t )

  8. cos ( 1 2 π t ) = sin ( t )

  9. sin 2 ( t ) + cos 2 ( t ) = 1 (stelling van Pythagoras)

  10. cos ( t + 1 2 π ) = sin ( t )

  11. sin ( t + 1 2 π ) = cos ( t )

Formules toepassen
7

Gegeven is de functie:
y = sin ( x ) + sin ( x + 1 2 π ) + sin ( x + π ) + sin ( x + 1 1 2 π ) .

a

Teken de grafiek op de GR.

b

Verklaar het opmerkelijke resultaat met de formules hierboven.

8

Teken op de GR de grafieken van:
y = sin 2 ( 2 x ) + cos 2 ( 2 x ) en y = ( 2 sin ( x ) ) 2 + ( 2 cos ( x ) ) 2 .
Verklaar het opmerkelijke resultaat.

(hint)

Stelling van Pythagoras, formule 9.

9

Bewijs:
sin 2 ( x ) + sin 2 ( x + 1 2 π ) + sin 2 ( x + π ) + sin 2 ( x + 1 1 2 π ) = 2 .
Schrijf op welke formules je gebruikt.

10

Laat zien dat sin 2 ( x ) = ( 1 cos ( x ) ) ( 1 + cos ( x ) ) .

11
a

Laat zien dat sin ( 3 t 1 ) + sin ( 1 3 t ) = 0 voor alle t geldt.

b

Laat zien dat cos ( 3 t 1 ) + cos ( 1 3 t ) = 0 niet voor alle t geldt.
Zoek één waarde van t met cos ( 3 t 1 ) + cos ( 1 3 t ) = 0 .

12

Laat zien dat voor alle x geldt: cos ( x + 1 3 π ) + sin ( x 1 6 π ) = 0 .

13

Bereken langs algebraïsche weg:
sin 2 ( 2 14 π ) + sin 2 ( 3 14 π ) + sin 2 ( 4 14 π ) + sin 2 ( 5 14 π ) .

(hint)

Bereken die som op de GR en probeer de uitkomst via de eenheidscirkel te verklaren.

14

Gegeven is de beweging: { x = cos ( t ) y = sin 2 ( t ) .

a

Teken de beweging op de GR.

De baan is een deel van een parabool met top ( 0,1 ) , dus met vergelijking y = p x 2 + 1 , voor zekere p .

b

Bepaal de waarde van p .

c

Toon aan dat elk punt ( cos ( t ) , sin 2 ( t ) ) aan de vergelijking van de parabool voldoet.

15

Een dynamo geeft een wisselspanning V = 20 sin ( 1 5 π t ) , V in volt en t in seconden.

a

Hoe ontstaat de grafiek van de functie V uit die van de sinusfunctie?

b

Wat is de periode van V ? Hoeveel periodes zijn er per seconde (de zogenaamde frequentie)?

De gemiddelde waarde van V is 0 .

c

Wat is de maximale (positieve) afwijking hiervan, de zogenaamde amplitude?