11.7  Extra opgaven
1
a

Maximaal 4 en minimaal 2

b

R is de projectie van Q op de x -as, dan Q R = sin ( t ) dus P R = 9 sin 2 ( t ) , dus O P = cos ( t ) + 9 sin 2 ( t ) .

c

-

2
a

1 1 4 eenheid/s volgt uit gelijkvormigheid.

b

Zie figuur 1 op de volgende bladzijde.
1 (lengte 1 ) is de snelheidsvector waarmee M beweegt, 2 (lengte 1 ) is de snelheidsvector waarmee P ten opzichte van M beweegt en 3 is de resultante van de vectoren 1 en 2.

c

Zie figuur 2 hieronder.
1 (lengte 1 ) is de snelheidsvector waarmee M beweegt, 2 (lengte 1 1 4 ) is de snelheidsvector waarmee Q ten opzichte van M beweegt en 3 is de resultante van de vectoren 1 en 2.

d

Maximaal 2 1 4 als Q zich op het hoogste punt bevindt en minimaal 1 4 als Q zich op het laagste punt bevindt.

3
a

{ x = t 1 1 4 sin ( t ) y = 1 1 1 4 cos ( t )

b

y = 1 1 1 4 cos ( t ) = 0 cos ( t ) = 0,8 . De GR geeft: cos 1 ( 0,80 ) = 0,6435... , dus 1,29 sec.

c

Teken de cirkel met middelpunt S en straal 1 1 4 . Eén van de snijpunten met de lijn y = 1 is het middelpunt M van het treinwiel. Teken met beginpunt S een vector met lengte 1 horizontaal en een vector met lengte 1 1 4 loodrecht op S M . De resultante is de gevraagde vector.

4
a

Een soort spiraal.

b

O Q = ( cos ( t ) sin ( t ) ) ; P Q vind je door O Q een kwartslag rechtsom te draaien en langer te maken. De lengte van P Q is t en de lengte van O Q = 1 .
O Q een kwartslag draaien geeft: ( sin ( t ) cos ( t ) ) , dus O P = ( cos ( t ) + t sin ( t ) sin ( t ) t cos ( t ) ) .

c

d

( 1, π + k 2 π )

e

Teken de eenheidscirkel. Eén van de raaklijnstukken vanuit P aan de cirkel is het gevraagde lijnstuk.

5
a

Het eerste stuk is een cirkelboog van 60 ° , met middelpunt ( 1,0 ) en straal 1 . Het tweede stuk is een cirkelboog van 60 ° met middelpunt ( 2,0 ) en straal 3 .

b

1 6 2 π + 1 6 2 π 3 = 1 3 π + 1 3 π 3

c

{ x = 1 + cos ( t + π ) y = sin ( t + π ) en { x = 2 + 3 cos ( t + 1 1 6 π ) y = 3 sin ( t + 1 1 6 π ) .

6
a

( cos ( a ) sin ( a ) ) is een normaalvector, dus is x cos ( a ) + y sin ( a ) = c voor een of ander getal c een vergelijking van lijn P Q .
c vind je door een punt van de lijn in te vullen, in dit geval ( cos ( a ) , sin ( a ) ) , dit geeft: c = 1 , dus een vergelijking van lijn P Q is: x cos ( a ) + y sin ( a ) = 1 .

b

Los de volgende vergelijking in y P op:
1 cos ( a ) + y P sin ( a ) = 1 .

c

y Q voldoet aan de vergelijking 1 cos ( a ) + y Q sin ( a ) = 1 , dus: y Q = 1 cos ( a ) sin ( a ) .
y P y Q = 1 cos ( a ) sin ( a ) 1 + cos ( a ) sin ( a ) = 1 cos 2 ( a ) sin 2 ( a ) = 1 .

d

De lijnen O P en O Q staan loodrecht op elkaar want het product van hun richtingscoëfficiënten is 1 .

e

De driehoeken P O A en P O C hebben twee zijden gelijk ( O A = O C en O P = O P ) en beide hebben een rechte hoek, dus zijn die driehoeken congruent.
Evenzo zijn de driehoeken B O Q en C O Q congruent.
De vier aangegeven hoeken zijn samen 180 graden evenals de hoeken A O C en B O C . Dus hoek P O Q is 90 graden.

7
a

Dit volgt direct uit het feit dat:
O R = ( cos ( t ) sin ( t ) ) en R P = t ( cos ( t ) sin ( t ) ) R = t ( sin ( t ) cos ( t ) )

b

x ( t ) = sin ( t ) + 1 sin ( t ) + t cos ( t ) en y ( t ) = cos ( t ) 1 cos ( t ) + t cos ( t ) , dus (want ( cos ( t ) sin ( t ) ) heeft lengte 1 ): 1 heeft lengte t .

c

O R = ( cos ( t ) sin ( t ) ) en R Q = ( π t ) ( cos ( t ) sin ( t ) ) L = t ( sin ( t ) cos ( t ) ) , dus de bewegingsvergelijkingen van Q zijn: { cos ( t ) ( π t ) sin ( t ) sin ( t ) + ( π t ) cos ( t ) .

8
a

x ( t ) = t 4 4 t 2 is minimaal als x ( t ) = 4 t 3 8 t = 0 t = 2 of t = 2 , en x ( ± 2 ) = 4 .

b

x ( t ) = t 4 4 t 2 = 5 ( t 2 5 ) ( t 2 + 1 ) = 0 dus t = 5 of t = 5 .
De tweede coördinaat is dan y ( 5 ) = 5 5 of y ( 5 ) = 5 5 .

9
a

x = 0 t = 0 of t = 2 , dit geeft de punten ( 0,0 ) en ( 0,8 ) .
y = 0 t = 0 of t = 2 , dit geeft de punten ( 0,0 ) en ( 8,0 ) .

b

In het laagste punt is y minimaal, dus y ( t ) = 0 t = 1 , dit geeft het punt ( 3, 1 ) .
In het meest linkse punt is x minimaal, dus x ( t ) = 0 t = 1 , dit geeft het punt ( 1, 3 ) .

c

Dit betekent: als ( x , y ) een punt van de baan is, dan ook ( y , x ) (zij worden op tegengestelde tijstippen bereikt), dus de lijn y = x is symmetrieas van de baan.

d

Vul voor x = t 2 2 t en voor y = t 2 + 2 t in de vergelijking in en je vindt: 0 = 0 .

e

t = 1 4 ( y x )