1
a

10 % van het 'gemengde' water verdwijnt elke week, dus ook 10 % van de verontreiniging.

b

De groeifactor per week is 0,9 , dus per dag 0,9 7 0,985 .

c

Noem die hoeveelheid A ( t ) . Dan A ( t ) = 1000 0,9 t 7 1000 0,985 t .

d

Noem dit aantal dagen t . Dan 0,985 t = 0,1 , dus t = 0,985 log ( 0,1 ) 152,4 .
Preciezer: 0,9 1 7 t = 0,1 , dus t = 7 0,9 log ( 0,1 ) = 153,0 .

e

Er is 152,4 7 21,76 weken gepompt, dus ongeveer 22.000  m3.
Preciezer: het aantal weken dat gepompt is, is 0,9 log ( 0,1 ) = 21,85... , dus ongeveer 22.000 m3.

2
a

2400 1500 = 1,6 , 6200 2400 1,6 2 , 25200 6200 1,6 3 , dus elke dag groeit de hoeveelheid ongeveer met de factor 1,6 .

b

60 %

c

1,6 24 = 1,01977.. , dus 1,977 , dus 2,0 %

d

Groeifactor per drie dagen is: 600 200 = 3 , dus de groeifactor per dag is: 3 3 1,4422 . De procentuele toename per dag is dan 44,2 %.

e

( 3 3 ) t = 2 3 1 3 t = 2 , dus t = 3 3 log ( 2 ) = 1,892... dagen. Dus 45,4 uur.

3
a

Noem dat verhoudingsgetal x , dan geldt: x 12 = 2 , dus x = 2 12 = 1,06 .

b

x ‐9 440 = 2 3 4 440 = 262

4
a

1000 g 5 = 500 g 5 = 500 1000 = 0,5 g = 0,5 5 ,
dus 0,5 5 1000 871 hectopascal

b

L ( h ) = 1000 ( 0,5 5 ) h = 1000 0,5 0,2 h 1000 0,87055 h

5
a

Als je 16 bent, op 0,16 eenheden rechts van 0 .

b

Oester

c

De grafiek voor ontwikkelingslanden ligt onder de gemiddelde lijn, die voor rijke landen ligt erboven.

d

3,16 , 316

e

100 ; 31,6

f

Groeifactor per 20 dagen: 0,1 .
Groeifactor per dag: 0,1 20 0,89 .
H ( x ) = 1000 0,89 x .

6
a

In 25 jaar 10 6 keer zo groot, dus halverwege 10 6 = 10 3 = 1000 keer zo groot; dus 400.000 nijlbaarzen.

b

De groeifactor is 1000000 25 1,738 , N = 400 1 , 7381 j .

c

Toename met ongeveer 73,8 % per jaar. Groeifactor per dag is 1 , 738 1 365 1,001515... , dus met ongeveer 0,15 % per dag.

d

Na 1,738 log ( 1250 ) 12,9 jaar, dus in 1973 (of 1972).

7

De groeifactor na 5 jaar bij bank A is 1,03 1,0325 1,034 1,0355 1,05 = 1,1956 ;
Voor de groeifactor g per jaar van bank B moet gelden g 5 = 1,1956 , dus g = 1,1956 0,2 = 1,036376 , dus het jaarlijkse rentepercentage moet 3,6376 % zijn.

8
a

Koe: 5,670  m2; muis: 0,012  m2

b

Lichaamsgewichten: 1 : 10000 ;
huidoppervlakten: 1 : 464,159

c

H groot = c ( 8 G ) 2 3 = c 8 2 3 G 2 3 = c G 2 3 ( 2 3 ) 2 3 = H klein 2 2 = H klein 4 ,
dus de verhouding is 1 : 4
(Mag ook met een getallenvoorbeeld.)

d

0,08 G 2 3 = 1,4 G 2 3 = 1,4 0,08 = 17,5 G = ( 17,5 ) 3 2 73,2  kg.

e

H = 0,08 G 2 3 G 2 3 = 1 0,08 H = 12,5 H G = ( 12,5 H ) 3 2 ( 44,19 H 1,5 )

f

Hoe groter het gewicht, hoe kleiner (verhoudingsgewijs) de huidoppervlakte.

9
a

L = L 0 ( 2 1 12 ) n , dus de lengtes nemen exponentieel toe met factor 2 1 12 1,059 , dus nemen met 5,9 % toe.

b

Voor het register geldt: D L 0,75 = 60 500 0,75 0,5674... ;
De pijp met nummer 30 heeft lengte 500 2 14 12 1122,46...  mm;
Dus: D 1122,46... 0,75 = 0,5674... D = 0,5674... × 1122,46... 0,75 110  mm.

c

Het is het vierde punt vanaf links gezien; D 35  mm

d

( 150,15 ) invullen: 15 = a 150 b a = 15 150 b ;
( 1500,100 ) invullen: 100 = a 1500 b a = 100 1500 b ;
De vergelijking 15 150 b = 100 1500 b oplossen met de GR: b 0,824 ;
Dit invullen geeft a 0,242

10
a

160 ( 1 2 ) 3 = 160 1 8 = 20 gram

b

Totale oppervlakte berekenen: 2 ( 4 1,5 + 20 1,5 + 20 4 ) = 232  cm2;
Kleine reep: 232 ( 1 2 ) 2 = 232 1 4 = 58  cm2

c

Eerste mogelijkheid: f 3 = 480 160 = 3 , dus f = 3 3 1,4422... ;
Tweede mogelijkheid: f 2 = 500 232 2,155... , dus f = 2,155... 1,468... ;
Bij de tweede mogelijkheid is de vergrotingsfactor groter, dus krijg je meer chocolade.

11
a

1200 m is 1.200.000 mm, dus 1.200.000 = 1 6 π t ( 2 12 + 4 ) ( 2 12 1 )
t = 1.200.000 1 6 π ( 2 12 + 4 ) ( 2 12 1 ) 0,1365...  mm, dus afgerond 0,14  mm

b

L = 1 6 π 0,1365... ( 2 15 + 4 ) ( 2 15 1 ) 7,68 10 7  mm, dus 77  km.

c

Gezocht de grootste waarde van n waarvoor
1 6 π 0,1 ( 2 n + 4 ) ( 2 n 1 ) 10.000.000 ; zoeken met de GR geeft n = 13

12
a

Ik lees af: als t = 6 , dan is het aantal 10 2 . Dit in de formule invullen geeft: 10 2 = 10 6 2 6 r 2 6 r = 10 4 , dus 10 2 = 10 6 2 6 r 2 6 r = 10 4 , dus 6 r = 2 log ( 10 4 ) 13,2877... r 2,21... . Klopt.
(De vergelijking oplossen mag ook met intersect.)

b

Er geldt: 0,1 = 2 2,2 D 2,2 D = 2 log ( 0,1 ) = 3,3219... , dus D = 1,51 .
Met de grafiek: voor een reductie tot 10 moet je op de verticale as één ‘eenheid’ op de verticale as omlaag gaan.
Op de horizontale as neemt de tijd dan toe met ongeveer 1,5 .

c

Teken een rechte lijn door de punten ( 0,10 6 ) en ( 2,55 ; 10 5 ) .

13
a

1 ft = 0,3048 m , dus 1 ft 2 = ( 0,3048 ) 2 m 2 = 0,0929... m 2
1 m 2 = 1 ( 0,3048 ) 2 ft 2 1 0,0929 ft 2 10,76 ft 2
Evenzo: 1 m 3 = 1 ( 0,3048 ) 3 ft 3 35,31 ft 3

b

50  m2 is 50 10,76 = 538  ft2;
log ( 538 ) 2,73 dus op de verticale as aflezen bij 10 2,73
D 10 3,1 1259  m3/s, ofwel 1259 35,31 35,7  ft3/s

c

A = 1,0286 D 0,8805 1 1,0286 A = D 0,8805 D = ( 1 1,0286 A ) 1 0,8805
D 0,9685 A 1,0999

14
a

In één keer (het kan natuurlijk ook in een aantal tussenstappen):
x = ( 1 4 y ) 1 2 = ( 1 4 ) 1 2 y 1 2 = 0,50 y 0,50

b

x = ( 1 27 y ) 1 3 = ( 1 27 ) 1 3 y 1 3 0,33 y 0,33

c

x = ( 1 6,2 y ) 1 1,2 = ( 1 6,2 ) 1 1,2 y 1 1,2 0,22 y 0,83

d

x = ( 1 0,21 y ) 1 0,7 = ( 1 0,21 ) 1 0,7 y 1 0,7 9,30 y 1,43

e

x = ( 3,1 2,4 y ) 1 1,25 = ( 3,1 2,4 ) 1 1,25 y 1 1,25 1,23 y 0,80

f

x = ( 1 3 y 2 ) 1 4 = ( 1 3 ) 1 4 y 2 4 0,76 y 0,50

g

x = ( 1 5 y 2,7 ) 1 0,8 = ( 1 5 ) 1 0,8 y 2,7 0,8 0,13 y 3,38

h

x = ( 7,2 4,8 y 1,1 ) 1 2,9 = ( 7,2 4,8 ) 1 2,9 y 1,1 2,9 1,15 y 0,38