1
a

2 x 3 ( 3 x 12 ) = 8 x = 4 y = 0 ; snijpunt ( 4,0 )

b

2 x + 3 y = 18 2 x = 18 3 y
x + 5 y = 4 5 y 4 = x 2 x = 10 y 8
Gelijkstellen: 18 3 y = 10 y 8 y = 2 x = 6 ; snijpunt ( 6,2 )

c

x y = 6 x = 6 + y invullen geeft 3 ( 6 + y ) 5 y = 15 y = 1 1 2 x = 7 1 2 ; snijpunt ( 7 1 2 ,1 1 2 )

2
a

Als de bemesting toeneemt, neemt het suikergehalte af en neemt de loofopbrengst toe.

b

S = 17,5 0,01 N ; L = 0,1 N + 25

c

Nee, want bij beide grafieken hoort een andere verticale schaalverdeling.

d

Suiker rendabel als N < 160 ;
loof rendabel als N > 120 .

e

120 < N < 160

3
a

factor  12

b

Kun je net zo goed niets opsmeren.

c

Z = 1 6 F ; Z = 1 3 F ;
Ja, ze gaan door de oorsprong, want het zijn evenredige verbanden tussen Z en F .

d

Z < 1 6 F niet verbranden
1 6 F < Z < 1 3 F licht verbranden
Z > 1 3 F ernstig verbranden

e

Lager, eerder verbrandingen.

4
a

Nee, de uitkomsten van de quotiënten H P verschillen erg: bijv. 62 6 = 7 en 64 8 = 8 .

b

Ja, als de oude waarde met 1 toeneemt, neemt de nieuwe waarde met 11 toe.

c

H = 11 P 24

d

P = H + 24 11 invullen geeft G = 315,7 H + 24 11 735,5 = 28,7 H + 688,8 735,5 G = 28,7 H 46,7

5

Bereken de quotiënten L 2 D 3 , daar komt telkens (ongeveer) 2,92 uit (keer 1000 ).
Dus L 2 = 2920 D 3 L = ( 2920 D 3 ) 1 2 54 D 3 2

6
a

30 %

b

25 %

c

0 % -lijn: P = 50 0,5 L ; 50 % -lijn: P = 70 0,5 L ; 100 % -lijn: P = 90 0,5 L

d

fatale zone: P > 90 0,5 L
veilige zone: P < 50 0,5 L
risico zone: 50 0,5 L < P < 90 0,5 L

e

Neem L = 0 , dan geldt P = a + b R , dus er is een lineair verband tussen P en R ;
De volgende waarden gelden: P = 50, R = 0 ; P = 70, R = 50 ; P = 90, R = 100 , dus per toename van 50 van R neemt P met 20 toe, dus a = 20 50 = 0,4 en b = 50 ;
Dus: P = 50 + 0,4 R 0,5 L

f

0,4 R = P + 0,5 L 50 R = 1 0,4 ( P + 0,5 L 50 ) = 2,5 P + 1,25 L 125

7
a

0,5 = 18 A 72 0,5 = 1 4 A A = 2

b

Punt aflezen, bijvoorbeeld ( 70 ; 1,05 ) ; 1,05 = 18 A 70 A = 1,05 70 18 4,08 , dus waarschijnlijk A = 4 ;
formule: P = 18 4 G = 72 G

c

P = 18 A 72 = 1 4 A P en A zijn evenredig

d

P = 18 3 G = 54 G P en G zijn omgekeerd evenredig

e

0,5 = 18 A G 0,5 = 18 A G G = 36 A G en A evenredig

8
a

Ongeveer 5500  kcal/uur.

b

Vergelijk een kamer van 80  m3 en een kamer van 90  m3 die je beide naar 18 ° C wilt brengen.
Het zal extra energie kosten om deze 10  m3 extra op 18 ° C te brengen. Het zal natuurlijk meer extra energie kosten om deze 10  m3 extra op 21 ° C i.p.v. 18 ° C te brengen.

c

Ongeveer 19,7 ° C .

d

97  m3

e

15 ° C : 32,3  kcal/uur per m3
18 ° C : 42,6  kcal/uur per m3
21 ° C : 62,5  kcal/uur per m3

f

6800 + 24 42,6 = 7822  kcal/uur

g

15 ° C : C = 32,3 I + 870
18 ° C : C = 42,6 I + 1900
15 ° C : C = 62,5 I + 2500

h

Als T met 3 ° C toeneemt, dan neemt C met respectievelijk 2000 en 2800 toe, dus geen gelijke toenamen.
(Of: de verticale afstanden tussen de twee lijnen is ongelijk, dus ongelijke toenamen.)

9
a

O = 540 25 t ; N = 40 + 40 t

b

540 25 t = 40 + 40 t 500 = 65 t t = 7,69

c

540 25 t = 0,5 ( 40 + 40 t ) 540 25 t = 20 + 20 t 520 = 45 t t = 11,56

d

Het totaal aantal werknemers is gelijk aan O + N = 540 25 t + 40 + 40 t = 580 + 15 t
P = N N + O 100 = 40 + 40 t 580 + 15 t 100 = 4000 + 4000 t 580 + 15 t = 800 + 800 t 116 + 3 t

e

Op te lossen 800 + 800 t 116 + 3 t = 95 (mag met de GR, intersect of solver) t 19,84... , dus na 20 maanden.

10
a

S = c L 2 voor zekere waarde van c ;
Voor de kleine soort: S = c 0,10 2 = 100 c ;
Voor de grote soort: S = c 0,50 2 = 4 c ;
Dus 100 c 4 c = 25 maal zo groot.

b

c 0,25 2 c 0,40 2 = 6825 16 c 6,25 c = 6825 c = 6825 9,75 = 700
Opmerking: Je kunt de vergelijking c 0,25 2 c 0,40 2 = 6825 ook direct met de GR (met intersect of solver) oplossen.

c

D 3 = c G 2 , dus 8000 3 = c 1,1 2 c = 1,1 2 8000 3 6,195... 10 11 D 3 = 6,195... 10 11 G 2 D = ( 6,195... 10 11 G 2 ) 1 3 8525 G 2 3 = 8525 G 2 3

11
a

bevolkingsgroei = Geboorte Sterfte + Immigratie Emigratie

b
c

-
Je weet uit de tabel alleen het gemiddelde aantal in dat jaar, dus het kan aan het begin van het jaar meer of minder zijn. Je kunt het dus niet precies weten.

d

Toen was er oorlog.

e

Tot 1975 toenemende stijging. Daarna een afnemende stijging.

f

Groei van (ongeveer) 5 naar 13,3 miljoen, dus Δ B Δ t = 13,3 5 1975 1950 = 8,3 25 = 0,332 miljoen, ofwel toename van (ongeveer) 332.000 per jaar.

g

Raaklijn tekenen in het jaar 1900 en dan verschuiven naar een jaar waar de lijn met dezelfde helling ook raakt: rond het jaar 2002.

12
a

7500 is 1500 meer dan 6000 , dus het percentage is 12 1,5 0,5 = 11,25 %.

b

Het percentage is 12 3 0,5 = 10,5 , dus de subsidie is 0,105 9000 = 945 euro.

c

Dan moet je het verschil in subsidie bij stijging kosten van 8000 naar 9000 berekenen:
Bij 8000 : percentage is 12 2 0,5 = 11 % , dus de subsidie is 0,11 8000 = 880 euro;
De toename is 945 880 = 65 euro, dus de hoogte van het staafje is 65 .

d

Dat is bij de overgang van stijging naar daling, dus ergens rond 15.000 euro.

e

Voor het subsidiepercentage p geldt p = 12 ( K 6 ) 0,5 = 12 0,5 K + 3 = 15 0,5 K ;
Het subsidiebedrag S is gelijk aan S = 1000 K p 100 = 10 K p
S = 10 K ( 15 0,5 K ) = 150 K 5 K 2

f

Met de GR de grafiek tekenen en met de optie maximum de top bepalen: dat is bij K = 15 , ofwel bij kosten van 15.000 euro is de subsidie maximaal.
De maximale subsidie is 1125, .

g

K = a 1

S = 150 ( a 1 ) 5 ( a 1 ) 2 = 5 a 2 + 160 a 155

K = a ¯

S = 150 a 5 a 2 ¯

Δ K = 1

Δ S = 155 10 a

De gemiddelde toename is: Δ S Δ K = 155 10 a 1 = 155 10 a .

h

De uitkomst 155 10 a geeft de hoogte van het staafje in het toenamediagram bij K = a (voor a > 6 )

13

Uit de tabel volgen bijvoorbeeld de vergelijkingen a 30 b = 0,12 en a 70 b = 1,51 ;
Beide omschrijven: a = 0,12 30 b en a = 1,51 70 b ;
Gelijkstellen: 0,12 30 b = 1,51 70 b ; oplossen met de GR (intersect) geeft b 2,99 (of b 3 );
Invullen (onafgeronde waarde, gebruik ANS) in één van de eerste twee vergelijkingen geeft a = 0,12 30 2,98876... 4,6 10 6

14

Stelsel: { 2 b + 2 h = 28 b h = 24
2 b + 2 h = 28 2 b = 28 2 h b = 14 h , dus:
( 14 h ) h = 24 14 h h 2 = 24 h 2 14 h + 24 = 0 ( h 12 ) ( h 2 ) = 0 h = 12 of h = 2 .
Als h = 12 dan b = 14 12 = 2 , als h = 2 dan b = 14 2 = 12 .
De rechthoek is dus 12 bij 2  m.

15
a

Afname is 7,8 4,3 = 3,5  miljoen km2, dat is 3,5 4,3 100 % = 81,4 % meer ijs in het topjaar.

b

y = 0,08 j + 6,1

c

0 = 0,08 j + 6,1 0,08 j = 6,1 j 76 , dus in het jaar 2076.

16
a

31 december 2018: 430 + 10 30 10 20 + 10 = 390 ;
31 december 2008: 430 7 20 35 15 25 = 328

b

Op 31 december 2014, want daarna begint het te dalen. Er waren toen 440 personeelsleden.

c

Netto resultaat in die twee jaren is + 10 30 = 20 , dus er zijn 73 mensen weggegaan.

d

periode 2009-2010 en periode 2011-2013

17

Tabel A:

  • (recht) evenredig verband: y = 1,2 x ;

  • omgekeerd evenredig verband: niet mogelijk;

  • lineair verband: y = 1,2 x ;

  • exponentieel verband: 1,2 g 3 = 4,8 g = 4 1 3 1,587... en
    startwaarde is 1,2 1,587... = 0,755... y = 0,756 1,587 x .

Tabel B:

  • (recht) evenredig verband: niet mogelijk;

  • omgekeerd evenredig verband: y = 4,8 x ;

  • lineair verband: y = 1,2 x + 6 ;

  • exponentieel verband: 4,8 g 3 = 1,2 g = 0,25 1 3 0,629... en
    startwaarde is 4,8 0,629... = 7,619... y = 7,620 0,630 x .

18
a

Diagram A, want eerst moet er sprake zijn van afnemende groei en daarna van toenemende groei, dus de staafjes moeten eerst kleiner worden en daarna weer groter. Dat is alleen bij diagram A het geval.

b

Zoek het punt waar de helling het laagst is, dus waarbij de raaklijn het minst steil is. Zie rode raaklijn in de figuur hieronder. Dat is (net voor) q = 5 , dus bij een productie van 5000 stuks.
De richtingscoëfficiënt van de raaklijn is (ongeveer) 0,5 , dus de marginale kosten zijn dan 0,5 euro per stuk.

c

Je moet dan de toename van de totale kosten berekenen bij toename van 2000 (dus q = 2 ) naar 2001 verpakkingen (dus q = 2,001 ).
T K ( 2 ) = 15,53 en T K ( 2,001 ) = 15,53355895 ;
Dus Δ T K = 0,00355... keer duizend euro, ofwel de marginale kosten zijn dan 3,56 .

d

Zoek op het werkblad de lijn vanuit de oorsprong naar de grafiek met de kleinste richtingscoëfficiënt: dat is de raaklijn uit de oorsprong aan de grafiek. Zie groene raaklijn in de figuur bij vraag b. Dat is bij q = 7,5 , dus bij een productie van 7500 verpakkingen.
De richtingscoëfficiënt van deze raaklijn is (ongeveer) 3,1 , dus de gemiddelde kosten per product zijn dan 3,10 .

19
a

200 x + 250 y 20.000 en 16 x + 10 y 1200

b
c

200 x + 250 y = 20.000 en x = 0 , dus
200 0 + 250 y = 20.000 250 y = 20.000 y = 80 , snijpunt ( 0,80 )

16 x + 10 y = 1200 en y = 0 , dus
16 x + 10 0 = 1200 16 x = 1200
x = 75 , snijpunt ( 75,0 )

200 x + 250 y = 20.000 en 16 x + 10 y = 1200 , dan
250 y = 20.000 200 x en
10 y = 1200 16 x 250 y = 30.000 400 x , dus
20.000 200 x = 30.000 400 x x = 50 y = 40 , snijpunt ( 50,40 )

d

In het punt ( 50,40 ) is de winst 50 1,50 + 40 1,75 = 145, ,
in het punt ( 0,80 ) is de winst 0 1,50 + 80 1,75 = 140, ,
in het punt ( 75,0 ) is de winst 75 1,50 + 0 1,75 = 112,50 .
De winst is het grootst als ze 50  mokken en 40  borden maken. De winst is dan 140, .

20
a

1 2 20 = 10  liter in een krat halve liters; 1 3 24 = 8  liter in een krat pijpjes

b

8 x + 10 y = 520

c
d

2 y = x (of y = 1 2 x )

e

Zie vraag c.

f

8 2 y + 10 y = 520 y = 20
x = 2 20 = 40 , snijpunt ( 40,20 )

g

40  kratten pijpjes en 20  kratten halve liters

21
a

t = 36 invullen geeft N 8810 ; de afwijking is 8810 8577 8577 100 % 2,7 % (t.o.v. van het getelde aantal)

b

De vergelijking oplossen met de GR (met intersect) geeft t 44,9 , dus in de loop van 2010.
(Kan ook met een tabel: N ( 44 ) 9237 en N ( 45 ) 9252 , dus in de loop van 2010.)

c

12 g 25 = 4650 g = ( 4650 12 ) 1 25 1,269 , dus het aantal is met 26,9 % per jaar gegroeid.

d

De richtingscoëfficiënt geeft de toenamesnelheid aan van het aantal pups, dus dat betekent hier een benadering van de toename van het aantal pups per jaar.

e

t = 25

N = 4650

t = 25,001 ¯

N 4650,611 ¯

Δ t = 0,001

Δ N 0,611

De helling is Δ N Δ t 0,611 0,001 = 611 .