Klokvormig
1
a

Een grafiek met de horizontale-as van 300 t/m 1160 , dicht bij 300 en dicht bij 1160 heel laag. In het midden hoger.

b

Dichtbij 300 is heel extreem, 780 is normaal; 500 is twijfelachtig.

c

Niet waarschijnlijk is bij de linker grafiek de grote daling aan de zijkanten, bij de rechter grafiek de scherpe punt in het midden.

2

Redelijk is bijvoorbeeld

150

180

210 cm

15

27

41 jaar

10

20

30 minuten

0,95

1,00

1,05 kilo

30

50

70 worpen

Voor het laatste antwoord heb ik naar opgave 8 gekeken.

3
a

Het gewicht 18-jarige meisjes, het gewicht van kilopakken suiker.

b

Salarissen: links van het hoogste punt sneller omhoog, naar rechts een lange uitloop.

4
  1. Niet: symmetrisch;

  2. niet: hoe groter de afwijking hoe kleiner de kans;

  3. spits bij de top;

  4. niet: hoe groter de afwijking hoe kleiner de kans;

  5. niet: hoe groter de afwijking hoe kleiner de kans, door horizontaal stukje links van midden;

  6. niet: grote afwijkingen komen teveel voor.

5
a

30 %

b

Tussen 28 % en 32 %

c

CDA het grootst (brede grafiek); VVD het kleinst (smalle grafiek)

d

De oppervlakte moet onder elke grafiek 100 % (of 1 ) zijn.

e

Ongeveer 15 %

6
a

7 %

b

30 %

7
a

10 %

b

40 %; de antwoorden op a en b moeten samen 50 % zijn.

8
a

-

b

gemiddelde x ¯ = 31,0229 31,0 en de standaardafwijking σ = 4,9700 5,0

c

Iemand van 15 jaar heeft een leeftijd van 15 tot 15,999.... jaar, dat is gemiddeld 15,5 jaar.

d

x ¯ = 31 , x ¯ + σ = 36 en x ¯ σ = 26 , klopt dus.

e

ouder dan x ¯ : de frequenties van 31 t/m 49 opgeteld, geeft 54,44 %,
ouder dan x ¯ + σ : de frequenties van 36 t/m 49 opgeteld, geeft 19,12 %,
ouder dan x ¯ + 2 σ : de frequenties van 41 t/m 49 opgeteld, geeft 2,33 %.

9

Tussen de kleinste en de grootste waarde ligt ongeveer 99,8 % van de waarnemingen. Dat is vrijwel alles. Neem dus het verschil tussen de grootste en de kleinste waarde die je bedacht hebt en deel dit door 6 . Dat is een mooie schatting voor de standaardafwijking, want het verschil tussen de grootste en de kleinste waarde is 6 σ .

Kansen bij de normale verdeling
10
a

97,5 %

b

68 + 13,5 = 81,5 %

11
a

2,5 % van 315 , dat is 7,8 8 dagen

b

16 % van 4 miljoen, dus 640.000 koeien

12
a

17,5 3 σ = 10 fouten dus hoogste cijfer is 8
17,5 + 3 σ = 25 fouten dus laagste cijfer is 5 .

b

5,5 hoort bij 22,5 fout. Er geldt: μ + 2 σ = 22,5 , dus 2,5 % van de 28 leerlingen heeft onvoldoende, dus eentje.

13
a

Alle leeftijden worden 10 12 jaar meer, dus weer normaal verdeeld.
Het gemiddelde is dan 16,3 + 10 12 17,1 jaar. De standaardafwijking blijft 0,8 jaar.

b

Normaal verdeeld, het gemiddelde is 16,3 12 = 195,6 maanden, de standaardafwijking is 0,8 × 12 = 9,6 maanden.

14
a

Gemiddelde lengte is 178 30,48 5,84 ; standaardafwijking van de lengte is 7 30,48 0,23

b

Gemiddeld gewicht = 78 6,35 12,28 ; de standaardafwijking gewicht = 11 6,35 1,73

15

Gemiddelde temperatuur in graden Fahrenheit = 1,8 17,4 + 32 = 63,32 en de standaardafwijking = 1,8 1,5 + 32 = 34,7 .

16
a

9,1 % 65,6 % en 25,2 %

b

0,091 60.000 0,20 = 1092 euro, 0,656 60.000 0,25 = 9840 euro en 0,253 60.000 0,30 = 4554 euro, in totaal 15.486 euro.

17
a

Zie figuur 1 hieronder.

b

Met de GR vind je P ( X > 190 | μ = 181,8 ; σ = 7 ) = 0,1207 . Dat zijn dus 103.370 0,1207 12.478 jongens.

c

Zie figuur 2, eigenlijk niet te tekenen, want de gebieden zijn erg klein: links van 160 en rechts van 200 .

figuur 1
figuur 2

Met de GR vind je: P ( 160 < X < 200 | μ = 181,8 ; σ = 7 ) = 0,9944 . Er werden dus 103.370 ( 1 0,9944 ) 577 jongens afgekeurd.

d

Met de GR bepaal je het getal a zó, dat P ( X < a | μ = 181,8 ; σ = 7 ) = 0,99 . Je vindt: a = 198,1 .
Dus vanaf een lengte van 198,1 cm.

e

Met de GR bepaal je het getal a zó, dat P ( X < a | μ = 181,8 ; σ = 7 ) = 0,05 . Je vindt: a = 170,3 , dus tot lengte 170,3 cm.

18
a

Met de GR vind je:
In de klasse S: P ( X < 53 | μ = 63 ; σ = 4 ) = 0,006 , dus 0,6 %;
In de klasse M: P ( 53 < X < 61 | μ = 63 ; σ = 4 ) = 0,302 , dus 30,2 %;
In de klasse L: P ( 61 < X < 73 | μ = 63 ; σ = 4 ) = 0,685 , dus 68,5 %;
In de klasse XL: P ( X > 73 | μ = 63 ; σ = 4 ) = 0,006 , dus 0,6 %.

b

Met de GR zoeken we het getal a met P ( X < a | μ = 63 ; σ = 4 ) = 0,25 . Je vindt a = 60 ; de andere grenzen zijn dan (vanwege symmetrie): 63 en 66 , dus:

Klasse

S

M

L

XL

gewicht (gram)

t/m 60

60 - 63

63 - 66

vanaf 66

19

Met de GR: P ( X > 1100 | μ = 1200 ; σ = 200 ) = 0,6915 en P ( X > 1100 | μ = 1250 ; σ = 250 ) = 0,7257 , dus merk B heeft een lichte voorkeur.

20
a

In verband met automaten.

b

2 P ( X < 7485 | μ = 7500 ; σ = 6 ) 0,0124 , dus 1,24 %.

c

Noem dat aantal x , dan ( 1 0,0124 ) x = 25 miljoen, dus x = 25 1 0,0124 25,31 miljoen.

21
a
b

2,5 % (2e vuistregel);
of: P ( X < 970 | μ = 1000 ; σ = 15 ) 0,023 , dus 2,3 %

c

Gewicht in gram is 2 maal inhoud in ml, dus voor het gewicht geldt: μ = 2000 en σ = 30 .
P ( X < 1980 | μ = 2000 ; σ = 30 ) 0,25249 , dus 25,2 %.