6.6  Determinant en uitproduct >
De determinant in dimensie 2
1
a

11 en 17

b

11 , 17 , 11 , 17

2
a

-

b

Als je linksom moet draaien is de hoek β tussen de vectoren a en b gelijk aan 90 ° α en als je rechtsom moet draaien α 90 ° . De oppervlakte van het parallellogram is | a | | b | sin ( β ) = | a | | b R | sin ( β ) , want b en b R hebben dezelfde lengte. In het eerste geval geldt: sin ( β ) = cos ( α ) , in het tweede geval sin ( β ) = cos ( α ) .

c

-

3
a

| 1 3 3 2 | = 11 , dus de oppervlakte van het eerste is parallellogram is 11 ; | 1 5 3 2 | = 17 , dus de oppervlakte van het tweee is parallellogram is 17 .

b

A B = ( 6 4 ) en A C = ( 4 3 ) ; | 6 4 4 3 | = 34 , dus de oppervlakte van driehoek A B C = 17 .

c

De bijbehorende determinant (zoals in het vorige onderdeel) heeft twee kolommen met gehele getallen, is dus ook geheel.

4
a

10 , 14 , 14 en 0

b

2 10 = 20

c

24

d

20

5
a

Verbind het inwendig roosterpunt met de hoekpunten van de driehoek. Zo heb je de driehoek in drie roosterdriehoeken verdeeld die elk minstens oppervlakte 1 2 hebben.

b

6
a

De twee licht gekleurde delen in de figuur links hebben samen oppervlakte det ( a , b ) + det ( a , c ) .
Het licht gekleurde parallellogram in de figuur rechts heeft oppervlakte det ( a , b + c ) . Die twee zijn gelijk, want de donker gekleurde driehoeken links en rechts hebben dezelfde oppervlakte.

b
figuur bij opgave 79b

Het parallellogram bij de vectoren 2 a en b heeft één zijde twee keer zo lang.

7
a

det ( a , b ) = det ( a 1 e 1 + a 2 e 2 , b ) =
det ( a 1 e 1 , b ) + det ( a 2 e 2 , b ) =
a 1 det ( e 1 , b ) + a 2 det ( e 2 , b ) = ....
Maak het verder zelf af.

b

( e 1 , e 2 ) is positief georiënteerd en spant een vierkant van 1 bij 1 op; det ( e 1 , e 2 ) = det ( e 2 , e 1 ) ; verder ( e 1 , e 1 ) en ( e 2 , e 2 ) afhankelijk.

8

C = ( t ,2 t + 7 ) ; dan A B = ( 8 2 ) en A C = ( t + 3 2 t ) . Dan det ( A B , A C ) = ± 30 18 t 6 = ± 30 , dus C = ( 5,10 ) of C = ( 1 1 2 , 3 ) .

De determinant in dimensie 3.
9

Positief: ( a , b , c ) , ( b , c , a ) , ( c , a , b ) ; de andere drie negatief.

10
a

Vergelijk dat met wat er in opgave 77 gedaan is.

b

det ( e 1 , e 1 , e 2 ) = 0 , want ( e 1 , e 1 , e 2 ) is afhankelijk.
det ( e 1 , e 2 , e 3 ) = det ( e 2 , e 3 , e 1 ) = det ( e 3 , e 1 , e 2 ) = 1 en det ( e 1 , e 3 , e 2 ) = det ( e 2 , e 1 , e 3 ) = det ( e 3 , e 2 , e 1 ) = 1 : de zes rijtjes vectoren spannen een kubus met ribbe 1 op; de eerste drie rijtjes vectoren hebben een positieve oriëntatie en de andere een negatieve.

c

Dit volgt direct uit de vorige twee onderdelen.

11

2 , 14 , 51

12
a

A B = ( 2 2 1 ) , B C = ( 1 3 1 ) en A E = ( 0 0 10 ) .
Van A naar H moet je schuiven over B C + A E , dus H = ( 3, 3,9 ) .

b

Het is de absolute waarde van de determinant det ( A B , B C , A E ) = | 2 1 0 2 3 0 1 1 10 | .

c

1 6 40 = 6 2 3 ; ook 6 2 3

13

De inhoud van het viervlak is 1 6 van een parallellepipedum met roosterpunten als hoekpunt, dus de inhoud van het viervlak is minstens 1 6 . Door het inwendig roosterpunt met de hoekpunten te verbinden, verdeel je het viervlak in vier viervlakken met inhoud minstens 1 6 .

14
a

Dat is zo als ( a , r , s ) , met a = ( a b 2 ) , afhankelijk is.

b

a + b = 4

c

| a 3 2 1 b 0 1 2 1 1 | = 0 , dus a + b = 7 .

15
a

x + 4 y 3 z = 0

b

Vul maar in.

16

Schrijf links en rechts van het gelijkteken uit en constateer dat je detzelfde uitdrukkingen krijgt.

17

( 5 2 3 ) , ( 2 4 2 ) , ( 1 10 7 )

18

Dat is: 2 ( | A B × B C | + | A B × A E | + | B C × A E | ) =
= 2 | ( 1 1 4 ) | + 2 | ( 20 20 0 ) | + 2 | ( 30 10 0 ) | = 46 2 + 20 10 .

19

a × b is normaalvector van V en c × d is normaalvector van W , dus
r = ( a × b ) × ( c × d ) , staat loodrecht op normaalvectoren van V en W , is dus richtingsvector van de snijlijn van V en W .