6.8  Extra opgaven
1

Het is de hoek α tussen de vectoren ( 2 0 1 ) en ( 0 2 1 ) . Dus cos ( α ) = 1 5 en α = 102 ° .

2
a
figuur bij opgave 2a

Het snijpunt van lijn L R met de x -as is R s en het snijpunt van lijn L Q met de y -as is Q s ,
De schaduw is driehoek P Q s R s .

b

Uit gelijkvormigheid volgt: S R s = 3 R S = 9 en T Q s = 2 T Q = 6 .
Dus oppervlakte driehoek P S R s = 18 , oppervlakte driehoek P T Q s = 18 , oppervlakte vierhoek O S P T = 24 , oppervlakte driehoek O R s Q s = 75 . Dus oppervlakte schaduw is 15 .

c

Teken een lijn door U evenwijdig aan lijn O P . Die snijdt de ribbe R Q . Het snijpunt noemen we V . Lijn P V snijdt de z -as in het gewenste punt N .

figuur bij opgave 2c
d

P Q = ( 6 0 3 ) en P R = ( 0 4 3 ) , dus
P Q × P R = ( 12 18 24 ) .

e

Die oppervlakte is 1 2 | ( 12 18 24 ) | = 3 29 .

f

Vlak P Q R heeft normaalvector ( 2 3 4 ) , zie vorige onderdeel, dus een vergelijking is 2 x + 3 y + 4 z = 24 . Dit vlak snijdt d z -as in ( 0,0,6 ) .

3
a

A H = ( 3 0 4 ) en C H = ( 0 2 4 ) , dus u = ( 8 12 6 )

a

De oppervlakte van driehoek A C H is 1 2 | u | = 61

c

Noem die hoek α. Dan is de hoek tussen u en C E = ( 3 2 4 ) gelijk aan 90 ° α .
cos ( 90 ° α ) = 12 61 29 , dus α = 17 ° .

d

Lijn O P heeft pv ( x , y , z ) = ( 4 t ,6 t ,3 t ) .
Een vergelijking van vlak A C H is: 4 x + 6 y + 3 z = 12 . Dus de waarde van t die bij P hoort is oplossing van de vergelijking: 4 4 t + 6 6 t + 3 3 t = 12 , dus t = 12 61 en P = ( 48 61 , 72 61 , 36 61 ) .

4
a

De inhoud van piramide O S R H is 1 3 1 2 3 3 6 = 9 , dus de gevraagde inhoud is 6 4 4 9 = 180 .

b

De doorsnede is vijfhoek A B T R U , waarbij T het snijpunt van de lijnen B G en C Q is en U het snijpunt van de lijnen O S en A H is en

c

De driehoeken T B C en T G Q zijn gelijkvormig; de vergrotingsfactor is 2 , dus B T = 2 3 6 2 = 4 2 .
De oppervlakte van rechthoek A B T U = 4 2 6 = 24 2 ; de oppervlakte van driehoek R T U = 1 2 2 2 6 = 6 2 , De oppervlakte van de doorsnede is 24 2 + 6 2 = 30 2 .

d

Het vlak snijdt de x -as in ( 12,0,0 ) , de y -as in ( 0,12,0 ) .

Een vergelijking is dus x 12 + y 12 + z c = 1 voor een of ander getal c . Het punt ( 6,3,6 ) voldoet, dus c = 24 . Een vergelijking is dus: 2 x + 2 y + z = 24 .

e

Noem die hoek α, dan is α ook de hoek tussen de normaalvectoren ( 1 0 0 ) en ( 2 2 1 ) . We berekenen cos ( α ) met het inproduct. Je vindt: cos ( α ) = 2 3 , dus α = 48 ° .

f

Het middelpunt M van de bol ligt op de lijn door de middens van het boven- en het grondvlak van de kubus. Zeg op hoogte x .
De cirkel door de vier hoekpunten in het bovenvlak heeft straal 3 , die door hoekpunten van het grondvalk heeft straal 3 2 .
Noem de straal van de bol R , dan geldt: ( 6 x ) 2 + 3 2 = R 2 en x 2 + ( 3 2 ) 2 = R 2 , dus x = 2 1 4 , dus het middelpunt M is ( 3,3,2 1 4 ) .

g

De achthoek op hoogte h bestaat uit een vierkant van 6 bij 6 waaruit bij de hoekpunten rechthoekige driehoeken met rechthoekszijden 1 2 h zijn weggelaten. De oppervlakte van de achthoek is dus 36 1 2 h 2 , dus h = 4 3 .

5

Kies een assenstelsel zó, dat de drie ribben op de assen liggen. Het hoogste punt is dan de oorsprong O . En vergelijking van het maaiveld is: x 3 + y 4 + z 5 = 1 oftewel: 20 x + 15 y + 12 z 60 = 0 . De afstand van O tot het maaiveld is dan | 20 0 + 15 0 + 12 0 60 | 20 2 + 15 2 + 12 2 = 60 769 .

6
a

Dat is de hoek tussen de vlakken x 1 + z 3 = 1 en y 1 + z 3 = 1 , dus de hoek α van de vectoren ( 3 0 1 ) en ( 0 3 1 ) .
Dus cos ( α ) = 3 0 + 0 3 + 1 1 2 2 = 1 4 , dus α = 76 ° .

b

Noem de hellingshoek β, dan zijn normaalvectoren van de dakvlakken ( tan ( β ) 0 1 ) en ( 0 tan ( β ) 1 ) , dus 1 tan 2 ( β ) + 1 = 1 2 2 cos 2 ( β ) = 1 2 2 , dus β = 33 ° .

7
a

De coördinaten van het snijpunt van de lijnen O A en B C zijn ( 12,0,0 ) (met gelijkvormigheid). Een tweede punt van de snijlijn is T , dus de snijlijn heeft pv: ( x , y , z ) = ( 12 + 6 t ,0,5 t ) .

b

P is het snijpunt van lijn B T met het vlak O door loodrecht op lijn B T . Een vergelijking van V is: 3 x + 3 y 5 z = 0 .
Een pv van lijn B T is: ( x , y , z ) = ( 0,0,10 ) + t ( 3,3, 5 ) . Je krijgt P voor de waarde van t waarvoor 3 3 t + 3 3 t 5 ( 10 5 t ) = 0 , dus voor t = 50 43 . Je vindt: P = ( 150 43 , 150 43 , 180 43 ) .

c

Q is het snijpunt van lijn B T met het vlak V door O loodrecht op lijn B C . Een vergelijking van V is: 3 x y = 0 .
Een pv van lijn B C is: ( x , y , z ) = ( 0,4,0 ) + t ( 3, 1 ,0 ) . Je krijgt Q voor de waarde van t waarvoor 3 3 t ( 4 t ) = 0 t = 2 5 , dus Q = ( 1 1 5 ,3 3 5 ,0 ) .

8
a

Dat is een stompe hoek. Normaalvectoren van de vlakken A B D en B C D zijn ( 4 0 3 ) en ( 0 4 3 ) . Noem de hoek α, dan cos ( α ) = 9 25 en α = 69 ° , dus de gevraagde hoek is 111 ° .

b

Druk de vlakken A B D en B C D 'plat'. De kortste weg is lijnstuk A C in de platte figuur. M is het snijpunt van de lijnstukken A C en B D . Er geldt: M A B D = A D A B (beide tweemaal de oppervlakte van driehoek A B D ,
dus M A = 15 34 34 en A C = 15 17 34 .

c

A M staat loodrecht op B D . Dus M is het snijpunt van het vlak V loodrecht op B D met lijn B D .
Een pv van lijn B D is ( x , y , z ) = ( 0,0,4 ) + t ( 3,3, 4 ) , een vergelijking van V is: 3 x + 3 y 4 z = 9 .
Het snijpunt krijg je voor t = 25 34 , dus dit is: ( 75 34 , 75 34 , 36 34 ) .

d

Zie figuur. De kortste weg is lijnstuk A E , waarbij A E loodrecht op D C staat.
Hoek A D B noemen we γ. Dan cos ( γ ) = 5 34 en dus sin ( γ ) = 3 34 , dus sin ( 2 γ ) = 2 sin ( γ ) cos ( γ ) = 15 17 en A E = A D sin ( 2 γ ) = 75 17 .

e

De gevraagde hoek is hoek A M C , waarbij de punten A , M en C in de 'ruimte' liggen. De zijden van driehoek A M C zijn 15 34 , 15 34 en 3 2 . De gevraagde hoek is: 2 sin 1 ( 1 1 2 2 15 34 ) 111 ° .