1

Bekijk opnieuw de differentiaalvergelijking van opgave 5:
d y d x = 0,24 y .

a

Teken het richtingsveld bij deze differentiaalvergelijking.

b

Schets een oplossingsfunctie met startpunt ( 0,4 ) .

2

Bekijk de functies f met de eigenschap: f ( x ) = f ( x ) x .

a

Schrijf op aan welke differentiaalvergelijking de functies met die eigenschap voldoen: d y dx = .

b

Teken het richtingsveld van de differentiaalvergelijking.

c

Lees uit het richtingsveld af welke functies f kan zijn.

d

Ga na dat voor deze functies f inderdaad geldt: f ( x ) = f ( x ) x .

3

Gegeven de differentiaalvergelijking d y d x = 1 4 ( x + y ) 2 2 .
Hieronder is het richtingsveld van deze differentiaalvergelijking getekend.

Twee oplossingsfuncties van de differentiaalvergelijking zijn lineair, namelijk y = x + 2 en y = x 2 .

a

Controleer dat in het richtingsveld op het werkblad.

Dat de lijn y = x + 2 inderdaad aan de differentiaalvergelijking voldoet, kun je als volgt controleren.
Enerzijds: in elk punt van de grafiek van y = x + 2 geldt dat de richtingscoëfficiënt van de raaklijn 1 is.
Anderzijds: in elk punt van de lijn y = x + 2 geldt: 1 4 ( x + y ) 2 2 = 1 4 ( x + x + 2 ) 2 2 = 1 .
Dus in elk punt van de functie y = x + 2 is de groeisnelheid gelijk aan de door de differentiaalvergelijking voorgeschreven groeisnelheid.
We noemen dit controle door substitutie.

b

Controleer zo ook door substitutie dat y = x 2 aan de differentiaalvergelijking voldoet.

c

Wat is de kleinste waarde van de richtingscoëfficiënt van de raaklijnstukjes? In welke punten is de richtingscoëfficiënt gelijk aan deze minimale waarde?

d

Schets op het werkblad van enkele oplossingsfuncties de grafiek.

4

Hiernaast staat het richtingsveld van de differentiaalvergelijking d y d x = x y .

a

Ga voor enkele raaklijnstukjes na dat ze de juiste richting hebben.

b

Hoe zien de oplossingskrommen eruit?

We bekijken de cirkel met middelpunt O ( 0,0 ) en straal 4 . Een vergelijking van de cirkel is: x 2 + y 2 = 16 .
De bovenste helft van de cirkel is de grafiek van de functie f .

c

Geef een formule van de functie f en ga door substitutie na dat deze functie oplossingsfunctie van de differentiaalvergelijking is.

g is de functie waarvan de onderste helft van de cirkel de grafiek is.

d

Geef de formule van g .

e

Controleer ook door substitutie dat de functie g oplossingsfunctie van de differentiaalvergelijking is.

5

Gegeven is de differentiaalvergelijking d y d x = y x 2 + 4 x .

a

Teken de verzameling punten ( x , y ) waarin het raaklijnstukje richtingscoëfficiënt 0 heeft.

Een oplossingsfunctie van de differentiaalvergelijking heeft als grafiek een parabool.

b

Geef een vergelijking van die parabool.

(hint)
Je zoekt een oplossingsfunctie van de vorm: y = a x 2 + b x + c , voor zekere a , b en c , met a 0 .
6

Gegeven is de differentiaalvergelijking d y d x = 0,2 ( x + y ) 2 .
Hieronder staat het richtingsveld van deze differentiaalvergelijking.

a

Schets op het werkblad van enkele oplossingsfuncties de grafiek.

Alle oplossingsfuncties zijn stijgend.

b

Hoe zie je dat aan de differentiaalvergelijking?

c

In welke punten is de richtingscoëfficiënt van het raaklijnstukje gelijk aan 1 ? En waar is de richtingscoëfficiënt gelijk aan 4 ?

7

Een kegelvormige kaars is 20 cm hoog en aan de onderkant 10 cm breed. Hiernaast staat ook het zijaanzicht van de kaars na t branduren. We beschouwen de hoogte h van de kaars (in cm) als functie van de tijd t dat de kaars brandt (in uren).

a

Welke van de drie grafieken hieronder past het best bij deze functie?

r ( h ) is de straal van de doorsnede van de kaars op hoogte h .

b

Toon aan dat r ( h ) = 5 1 4 h .

O ( h ) is de oppervlakte van de doorsnede van de kaars op hoogte h . Er geldt: O ( h ) = π ( r ( h ) ) 2 .
Een redelijke veronderstelling is: de snelheid waarmee de kaars korter wordt is omgekeerd evenredig met O ( h ) .

c

Laat zien dat h voldoet aan het beginwaardeprobleem d h dt = c 1 ( 20 h ) 2 en h ( 0 ) = 20 . Hierbij is c een positieve constante die bijvoorbeeld afhangt van de kwalititeit van de was van de kaars.

d

Toon aan dat h = 20 3 c t 3 oplossingsfunctie van het beginwaardeprobleem is.

De kaars is na 8 uur opgebrand.

e

Bereken c .

8

Een leegstromend vat
Een cilindervormig vat is gevuld met water. Onderin zit een gaatje waardoor water wegstroomt. We bekijken de hoogte h (in cm) van de waterspiegel als functie van de tijd t (in minuten). Een wet uit de hydrodynamica zegt:
d h d t = c h . Hierbij hangt de positieve evenredigheidsconstante c af van de vorm en grootte van het gaatje en van de straal van het vat. Voor c nemen we 2 .

a

Hoe snel daalt de waterspiegel als het water nog maar 25 cm hoog staat?

b

Laat zien dat voor elke p > 0 de functie h = ( p t ) 2 oplossingsfunctie van de differentiaalvergelijking is voor 0 t p .

Op tijdstip 0 staat het water 1 meter hoog.

c

Bereken p .

d

Na hoeveel minuten is het vat leeg?