1
a

De oplossingsfuncties bij c = 1,2 zijn stijgend en oplossingsfuncties bij c = 0,8 zijn dalend.

b

Omdat e 0 = 1 , gaan de functies door ( 0,1 ) .
Als y = e c x , dan d y d x = c e c x = c y .

c

Als y = a e 1,2 x , dan d y d x = a 1,2 e 1,2 x = 1,2 y .
De functie gaat door ( 3,2 ) 2 = a e 3,6 a = 2 e 3,6 .

d

Oplossingsfuncties zijn van de vorm y = a e 0,8 x .
Zo'n functie gaat door ( 1,1 ) als 1 = a e 0,8 a = e 0,8 .

e

De grafiek van y k krijg je door een horizontale verschuiving van y 0 . Het richtingsveld verandert ook niet bij een horizontale verschuiving.

2
a

Als y = a e c x , dan d y d x = a c e c x = c y , onafhankelijk van a .

b

De oplossingsfunctie gaat door ( 1,2 ) 2 = a e 1,5 1 a = 2 e 1,5 .
De oplossingsfunctie gaat door ( 1, 2 ) 2 = a e 1,5 1 a = 2 e 1,5 .
De oplossingsfunctie gaat door ( 1, 2 ) 2 = a e 1,5 1 a = 2 e 1,5 .
De oplossingsfuncties zijn dus achtereenvolgens:
y = 2 e 1,5 x 1,5 , y = 2 e 1,5 x 1,5 en y = 2 e 1,5 x + 1,5 .

3
a

y ( x ) = f ( x ) e c x + c f ( x ) e c x . Omdat f oplossingsfunctie van de differentiaalvergelijking is geldt: f ( x ) = c f ( x ) dus y ( x ) = 0 voor alle x .

b

e c x f ( x ) is constant, zeg a , dan f ( x ) e c x = a voor alle x . Beide kanten met e c x vermenigvuldigen geeft het gewenste resultaat.

4
a

Er is sprake van afname.

b

De oplossingsfuncties zijn van de vorm h = a e c t . Uit de halveringstijd is 60 en beginhoeveelheid a volgt: a e c 60 = 1 2 a , dus c = ln ( 1 2 ) 60 = ln ( 2 ) 60 .

c

Noem de halveringstijd T , dan e 0,0035 T = 1 2 0,0035 T = ln ( 1 2 ) , dus T = ln ( 2 ) 0,0035 198 dagen.

5

De oplossingsfuncties zijn y = a e c x .
e c x = ( e c ) x , dus de groeifactor is e c .

6
a

Er geldt: T ( t ) = a e 0,2 t .
Uit T ( 0 ) = 80 volgt a = 80 , dus T ( 5 ) = 80 e 0,2 5 29,43 .
Als de begintemperatuur 60 ° C is, dan T ( 5 ) = 60 e 0,2 5 22,07 .

b

Als de begintemperatuur 100 ° C , dan T ( 5 ) = 80 e 0,2 5 + 20 49,43 ;
als de begintemperatuur 80 ° C , dan T ( 5 ) = 60 e 0,2 5 + 20 42,07 ;
als de begintemperatuur 60 ° C , dan T ( 5 ) = 40 e 0,2 5 + 20 34,72 .

c

T ( t ) = 100 e 0,2 t ; T ( t ) = 80 e 0,2 t + 20

7

Enerzijds: d y d x = a c e c x .
Anderzijds: c ( y p ) = c ( a e c x + p p ) = a c e c x

8
a

Het quotum wordt weggevist, dus met zoveel neemt de toename af.

b

De differentiaalvergelijking is te schrijven als d H d t = 0,5 ( H 2 q ) , dus de oplossingen zijn H ( t ) = a e c t + 2 q .
H ( 0 ) = 7 , dus a = 7 2 q en H ( t ) = ( 7 2 q ) e c t + 2 q .

c

Als 7 2 q < 0 , dus als q > 3,5 .

9
a

Enerzijds wordt in 1 minuut 0,1 deel van de lucht weggezogen, dus ook 0,1 deel van de aanwezige hoeveelheid koolzuur, dus vermindert C met 0,1 C m3; anderzijds komt er per minuut 0,05 0,1 deel koolzuur bij, dus in Δ t minuten is Δ C = 0,1 C Δ t + 0,05 0,1 Δ t .

b

Deel beide kanten door Δ t en neem lim Δ t 0 , dan vind je: d C d t = 0,1 C + 0,005 .

c

C ( t ) = a e 0,1 t + 0,05 ; uit C ( 0 ) = 0,2 volgt: a = 0,15 , dus C ( t ) = 0,15 e 0,1 t + 0,05 .

d

0,15 e 0,1 t + 0,05 = 0,07 e 0,1 t = 0,02 0,15 , dus t = 10 ( ln ( 2 ) ln ( 15 ) ) 20 minuten.

10
a

d K d t = 0,1 ( K 10.000 )

b

K ( t ) = 90.000 e 0,1 t + 10.000