8.8  Extra opgaven
1
a

X = het aantal keren dat dit woord voorkomt onder de eerste 1000 woorden.
H0 : μ = 17,2 en H1 : μ 17,2 .
De overschrijdingskans is P ( X 23,5 | μ = 17,2 ; σ = 4,1 ) = 0,0622 > 1 2 α , dus er is niet voldoende reden.

b

X = het aantal keren dat dit woord voorkomt onder de eerste 4000 woorden.
Nu H0 : μ = 68,8 en H1 : μ 68,8 .
De overschrijdingskans is P ( X 85,5 | μ = 68,8 ; σ = 8,2 ) = 0,0208 < 1 2 α , dus er is voldoende reden.

c

X = het aantal malen dat men voor Madison kiest.
H0 : p = 1 2 (je weet het niet) en H1 : p 1 2 (het is Hamilton).
De overschrijdingskans is P ( X 15, n = 20, p = 1 2 ) 0,02 > 1 2 α , dus er is voldoende twijfel.

2
a

Er zijn ( 10 6 ) = 210 mogelijkheden, dus de kans is: 1 210 .

b

( 1 2 ) 10 = 1 1024

c

X = het aantal keren dat hij goed raadt.
H0 : p = 1 2 (hij raadt) en H1 : p > 1 2 (hij heeft er verstand van).
De overschrijdingskans is: P ( X 8, n = 10, p = 1 2 ) 0,0547 > α , dus hij raadt maar.

d

Maak een tabel op de GR met variabele X en Y = P ( X X 1, n = X , p = 1 2 ) . Zoek de kleinste waarde van de variabele X waarvoor Y < α .
Als X = 7 , dan Y = 0,062 ;
Als X = 8 , dan Y = 0,035 ;
hij krijgt minstens 8 glazen voorgezet.

3
a

Ja, want hij gooit erg weinig zessen en zijn vriendin gooit er juist veel. Er is dus geen voorkeur voor een afwijking in enige richting.

b

H0 : p = 1 6 , de dobbelsteen is goed en H1 : p 1 6 , de dobbelsteen is 'oneerlijk'.
P ( X 10, n ,100, p = 1 6 ) = 0,042 < 1 2 α en P ( X 11, n ,100, p = 1 6 ) = 0,077 > 1 2 α , dus het kritieke gebied 'links' bestaat uit de getallen 0,1, ,10 . P ( X 23, n ,100, p = 1 6 ) = 0,063 > 1 2 α en P ( X 24, n ,100, p = 1 6 ) = 0,037 < 1 2 α , dus het kritieke gebied 'rechts' bestaat uit de getallen 24,25, ,100 .

4
a

We maken een tabel.

k

0

1

2

3

E ( X 1 ) = k

1 3

1 2

0

1 6

Dus E ( X 1 ) = 1 3 0 + 1 2 1 + 1 6 3 = 1 .
Var ( X 1 ) = 1 3 ( 0 1 ) 2 + 1 2 ( 1 1 ) 2 + 1 6 ( 3 1 ) 2 = 1 .

b

( 1 3 ) 10 , 10 1 2 ( 1 3 ) 9 , 10 1 2 ( 1 6 ) 9 en ( 1 6 ) 10 .

c

E ( T ) = 10 1 = 10 en Var ( T ) = 10 1 = 10 .

d

P ( T = 15 ) P ( 14,5 X 15,5 | μ = 10, σ = 10 ) 0,0354

e

T is het totaal aantal punten dat de proefpersoon haalt.
H0 : μ = 10 en H1 : μ > 10 (de proefpersoon weet er iets vanaf).
De overschrijdingskans is P ( X 16,5 | μ = 10, σ = 10 ) 0,02 < α , dus de proefpersoon weet er iets vanaf.

5
a

P ( 3,98 X 4,02 | μ = 4,005, σ = 0,008 ) 0,9687 , dus de gevraagde kans 1 0,9687 = 0,0313 .

b

X = het aantal keren dat een kogeltje te groot of te klein is.
H0 : p = 0,0313 ( μ = 4,005 ) en H1 : μ 4,005 .
De overschrijdingskans is P ( X 11, n = 250, p = 0,0313 ) 0,1638 > α , dus hypothese wordt niet verworpen.