12.2  Kritiek gebied >
1
a

7,6

b

19 25 100 = 76

c

1 P ( X 18 n = 25, p = 0,5 ) 0,0073

d

Klassengesprek

2
a

-

b

In de tabel zie je: 18 ligt niet in het kritieke gebied, want P ( X 18, n = 25, p = 0,5 ) = 0,021 en 18 wel, want P ( X 19, n = 25, p = 0,5 ) = 0,007 , dus het kritieke gebied bestaat uit de getallen: 19,20, ,25 .

3
a

De gehele getallen in het interval [ 0,20 ]

b

1 4

c

20 1 4 = 5

d

k

P ( X k , n = 20, p = 0,25 )

8

0,101

9

0,040

10

0,013

11

0,003

Ui de tabel leid je af:
als α = 0,05 , dan bestaat het kritieke gebied uit de gehele getallen 9
als α = 0,1 , dan bestaat het kritieke gebied uit de gehele getallen 9
als α = 0,02 , dan bestaat het kritieke gebied uit de gehele getallen 10 .

4
a

Bijvoorbeeld met standaardiseren. De z -waarde van 0,8 kunnen we terugzoeken met de GR. Dat is het getl P ( N a | μ = 1, σ = 0 ) = 0,8 . Je vindt a = 0,844 , dus de z -waarde van 0,8 is 0,844 , dus 11,3 11 σ = 0,844 , dus σ 11,3 11 0,844 0,36 .

b

Bepaal met de GR het getal g zó, dat P ( N g | μ = 11, σ = 0,36 ) = 0,9 . De GR geeft: g = 11,46 , dus het kritieke gebied bestaat uit de getallen groter of gelijk aan 11,46 .

c

De GR geeft voor g met P ( N g | μ = 11, σ = 0,36 ) = 0,95 : g = 11,59 , dus het kritieke gebied bestaat uit de getallen groter of gelijk aan 11,59 .

d

Als α = 0,1 , dan ligt 11,48 in het kritieke gebied, dus de journalist gelooft de atleet niet.
Als α = 0,05 , dan ligt 11,48 niet in het kritieke gebied, dus de journalist gelooft de atleet wel.

5

In opgave 11: X is het aantal goed voorspelde kaarten; H0: p = 1 4 en H1: p > 1 4 .
In opgave 12: X is de 100 meter tijd; H0: μ = 11 en H1: μ > 11 .

6
a

Uit een tabel op de GR volgt: P ( X 19, n = 50, p = 0,5 ) = 0,059 en P ( X 18, n = 50, p = 0,5 ) = 0,032 , dus aan de 'linkerkant' bestaat het kritieke gebied uit de getallen 0,1, ,18 ;
P ( X 31, n = 50, p = 0,5 ) = 0,059 en P ( X 32, n = 50, p = 0,5 ) = 0,032 , dus aan de 'rechterkant' bestaat het kritieke gebied uit de getallen 32,33 ,50 ;

b

37 ligt in het kritieke gebied, dus de kroonkurk is niet geschikt.

7
a

1 P ( geen 10 ) = 1 ( 4 0 ) ( 28 4 ) ( 32 4 ) = 0,43

b

Alleen als Sanne teveel tienen krijgt, denkt Harm dat ze steekt.

c

X is het aantal keer dat Sanne minstens één 10 krijgt als ze deelt.
H0: p = 0,43 en H1: p > 0,43 .

d

P ( X 11, n = 20, p = 0,43 ) = 0,194 en P ( X 12, n = 20, p = 0,43 ) = 0,095 , dus het kritieke gebied bestaat uit de getallen 12,13, ,20 .

e

Harm concludeert dat Sanne steekt.

8
a

We hebben een tweezijdigetoets. P ( X 84, n = 100, p = 3 4 ) = 0,0211 < 1 2 α en P ( X 66, n = 100, p = 3 4 ) = 0,0275 < 1 2 α .

b

84 ligt in het kritieke gebied, dus geeft Harm Sanne geen gelijk.

c

66 ligt in het kritieke gebied, dus geeft Harm Sanne geen gelijk.

9

P ( X 13, n = 20, p = 0,43 ) = 0,039

10
a

X = het aantal gele nakomelingen; H0: p = 0,75 , H1: p 0,75 .

b

Voor het kritieke gebied 'links': P ( X 5940, n = 8023, p = 0,75 ) = 0,024 en P ( X 5941, n = 8023, p = 0,75 ) = 0,0257 , dus 'links' bestaat het kritieke gebied uit de getallen 0,1, 5939,5940 .
Voor het kritieke gebied 'rechts': P ( X 6093, n = 8023, p = 0,75 ) = 0,0258 en P ( X 6094, n = 8023, p = 0,75 ) = 0,0242 , dus 'rechts' bestaat het kritieke gebied uit de getallen 6094,6095, 8022,8023 .