12.3  Toetsen met de binomiale verdeling >
1
a

X = het aantal keer hoekpositie, H0 : p = 1 2 en H1 : p 1 2 .

b

P ( X 53, n = 87, p = 1 2 ) 0,027

c

Er staat niet dat de psycholoog vooraf al het vermoeden had dat mensen veelal oogcontact vermijden.

d

0,027 < 1 2 α , dus accepteer je H1, dus accepteer je dat de kans op een hoekpositie geen 1 2 is.

e

Als persoon 1 al zit, zijn er voor persoon 2 nog 3 plaatsen over, 2 van de 3 geven een hoekpositie. De kans op een hoekpositie = 2 3 zou dus logischer zijn.

2
a

X = het aantal keer munt. H0: p = 1 2 , H1: p 1 2 .
P ( X 7, n = 10, p = 1 2 ) 0,17 > 1 2 α , dus hij krijgt geen gelijk.

b

X = het aantal keer dat de kaas meer dan 500 gram weegt; H0 : p = 1 2 en H1 : p > 1 2 (hij snijdt meer af).
P ( X 8, n = 10, p = 1 2 ) 0,054 < α , dus H1 wordt geaccepteerd, de klant krijgt dus gelijk.

c

X = het aantal keer dat het beleid van de dictator wordt gesteund met H0 : p = 0,7 en H1 : p 0,7 .
P ( X 5 ; n = 10 ; p = 0,7 ) 0,150... > 1 2 α , dus H0 wordt geaccepteerd; de dictator krijgt dus gelijk.

d

X = het aantal keer dat de paddenstoelgroei wordt vertraagd met H0 : p = 1 2 en H1 : p > 1 2 (J. Barry).
P ( X 9, n = 10, p = 1 2 ) 0,0107 < α , dus H1 wordt geaccepteerd, J. Barry krijgt dus gelijk.

3
a

De kans op goedgokken is 1 4 .
P ( X 9, n = 20, p = 1 4 ) 0,0409

b

X = het aantal goede antwoorden met H0 : p = 1 4 (leraar) en H1 : p > 1 4 .
P ( X 8, n = 20, p = 1 4 ) 0,1018 > α , dus H0 wordt geaccepteerd, de leraar krijgt gelijk.

c

Voor de kans p neem je op de GR de variablele X .
Dan is de kans op 9 of meer goed P ( X 9, n = 20, p = X ) =
1 P ( X 8, n = 20, p = X ) .

d

Zie figuur.

e

Bepaal het snijpunt van de grafiek van de functie met de lijn y = 0,9 (met intersect bijvoorbeeld). Je vindt: p = 0,57 .

4
a

X = het aantal nakomelingen van type aa met H0 : p = 1 4 (Aa × Aa) en H1 : p 1 4 .
Tweezijdige toets (voor biologen: p kan ook nul zijn, dus kleiner dan 1 4 kan ook)

b

P ( X 15, n = 36, p = 1 4 ) 0,0209 < 1 2 α , H1 wordt geaccepteerd, dus we verwerpen het vermoeden dat beide ouders van het type Aa zijn.

5
a

E ( X ) = n p = 21 0,15 = 3,15 en Var ( X ) = n p ( 1 p ) = 21 0,15 0,85 = 2,6775 .

b

H0 : p = 0,15 en H0 : p 0,15 .
Het kritieke gebied 'links': P ( X 0, n = 21, p = 0,15 ) 0,033 > 1 2 α , dus 'links' geen kritiek gebied.
Het kritieke gebied 'rechts': P ( X 7, n = 21, p = 0,15 ) 0,0287 > 1 2 α en P ( X 8, n = 21, p = 0,15 ) 0,008 < 1 2 α , dus het kritieke gebied 'rechts' bestaat uit de getallen 8,9 ,21 , dus het heeft minstens 8 dagen geregend.

c

De kans op regen is niet onafhankelijk van de kans op regen de vorige dag.

De tekentoets
6

X = het aantal keer dat 2010 beter is beoordeeld met H0 : p = 1 2 en H1 : p 1 2 .
P ( X 6, n = 8, p = 1 2 ) 0,14 > 1 2 α , dus H0 wordt geaccepteerd, dus er is geen kwaliteitsverschil.

7

X = het aantal keer de herkansing beter is met H0 : p = 1 2 en H1 : p > 1 2 (herkansing helpt).
Het resultaat is X = 10 , de overschrijdingskans is dus: P ( X 10 , n = 14, p = 1 2 ) 0,089 > α , dus H0 wordt geaccepteerd, dus herkansen helpt niet, er is dus reden om de wiskunde docent te geloven.

8

X = het aantal keer dat de bloeddruk lager is met H0 : p = 1 2 en H1 : p > 1 2 (het medicijn helpt).
Het resultaat is: X = 8 .
P ( X 8, n = 12, p = 1 2 ) 0,19 > α , dus H0 wordt geaccepteerd, dus er is dus geen reden om te geloven dat het medicijn helpt.