13.1  Grafieken en toenamen >
1
a

66 cm en 7,33 kilo

b

L = 2 t + 50 , G = 5 12 t + 4

c

-

d

De lengte en het gewicht bij de geboorte.

e

De toename van de lengte en het gewicht per maand.

2
a

‐4

‐2

0

2

4

6

8

‐5

‐2

1

4

7

10

13

b

Zie de figuur hieronder links.

c

y = 1 1 2 x + 1

3
a

Zie de figuur hieronder midden.

b

y = x + 3

c

Zie de figuur hieronder rechts.

d

y = 1 2 x + 2

4
a

Bijvoorbeeld: 20 T 50
Bijvoorbeeld: 17,90 L 18,10 . Xmin = 20 , Xmax = 50 , Ymin = 17,90 , Ymax = 18,10 .

b

-

c

Dan neemt de lengte toe met 3 mm.

d

Dan moet een rail aan beide kanten 0,5 cm langer worden, dus 1 cm in totaal, dan 0,002 T = 0,01 , dus 50 °C.

5
a

Bijvoorbeeld: 0 x 10 , 0 y 50000

b

10400 kg

c

d ( d + 2,5 ) = 100 d 2 + 2,5 d 100 = 0 , dus d = 2,5 + 6,25 + 400 2 = 8,83 (de andere oplossing van de kwadratische vergelijking is negatief). Het touw moet 8,83 cm dik zijn.

d

d = 4

S = 10400

d = 4,1

S = 10824

Dus 424 kg

e

S = 400 d 2 + 1000 d , dus S = 800 d + 1000 , dus S ( 4 ) = 4200 .

f

S ( 4 ) is hoeveel keer zoveel S toeneemt als d in het geval d = 4 , bij een zeer kleine toename. In onderdeel d geldt: d = 4 en neemt d toe met 0,1 , dus neemt S (ongeveer) toe met d = 0,1 4200 .

6
a

Bijvoorbeeld: 0 x 400 , 0 y 20 .

b

k wordt dan 2 1,4 keer zo groot.
h moet je vier keer zo groot maken.

c

h = 36

k = 6

h = 36,4

k = 6,33

Dus met 0,033 per minuut. Gemiddeld is dat per voet: 0,033 0,4 0,825 .

d

k ( h ) = 1 2 h ; k ( 36 ) is ongeveer het antwoord op de vorige vraag. (Met hetzelfde argument als in opgave 5f.

e

Noem de hoogte in meter h n en de kimduiking in graden k n , dan h n = 0,305 h en k n = 1 60 k , dus de formule k = h wordt: k n = 1 60 1 0,305 h n oftewel
k n 1 60 0,305 h n = 0,03 h n .

7
a

c = 300 10 3 = 0,3

b

0 y 37500

c

w = 500 0,3 3 = 11,9 .

d

w = 10

E = 300

w = 10,6

E = 357,3

Dus met 57,3 watt. Dat is gemiddeld 57,3 0,6 = 95,5 watt per m/s.

e

E ( w ) = 0,9 w 2 , dus E ( 10 ) = 90 .
E ( 10 ) Δ E Δ w als w = 10 . Dus als Δ w = 1 , dan Δ E 90 .

8
a

Groot verzet ; klein verzet

b

21,5 km/h (aflezen in de grafiek)

c

Dat klopt.

d

Zie figuur, ongeveer een rechte lijn.

e

Het is een recht evenredig verband, formule: S = 0,36 T .

f

Als je T keer rondtrapt per minuut, dan trap je 60 T keer rond per uur. Je gaat dan 60 T V meter vooruit (per uur). De snelheid S is dus 60 T V 1000 = 0,06 T V km/uur.

9
a

Nee, ze is “overweight”.

b

Dieuwertje is ongeveer 65 inch en weegt 16 stones. Volgens de figuur moet ze terug naar 11,5 stones, dus moet ze ongeveer 28,5 kg afvallen.

c

y = 3 x + 31

d

3 x + 31 < y < 3 1 3 x + 38

e

Noem het gewicht in kg: x kg en de lengte in cm: y cm .
Dan geldt:
x kg = 6,35 x en y cm = 2,54 y en de formule y = 3 1 3 x + 38 wordt:
2,54 y = 2,54 3 1 3 x + 2,54 38 , dus y cm = 2,54 3 1 3 6,35 x kg + 2,54 38 .
De nieuwe formule is dus: y cm = 1,33 x kg + 96,52 .

10
a

d = 0,16 invullen geeft f = 0,410 . De diameter wordt 0,32 m, d = 0,32 geeft f = 0,376 .
0,376 0,410 = 0,92 , dus een afname van 8 %.

b

Voor de diameter geldt: 40 = 44 d 0,65 , dus d 0,65 = 40 44 en d = ( 40 44 ) 1 0,65 , dus d 0,86 m. Dit invullen in de formule voor de bijbehorende vormfactor geeft: f 0,37 en voor V 11 m3.

c

V = ( 0,30 d 2 0,36 d + 0,46 ) d 2 44 d 0,65 =
44 0,30 d 4,65 44 0,36 d 3,65 + 44 0,46 d 2,65 , dus a = 44 0,30 = 13,20 , b = 44 0,36 = 15,84 en c = 44 0,46 = 20,24 .

d

89 mm

e

V = 13 4,65 d 3,65 16 3,65 d 2,65 + 20 2,65 d 1,65 , dus V = 60,45 d 3,65 58,4 d 2,65 + 53 d 1,65 .
De grafiek van V op de GR tekenen met window 0 < x < 1,2 geeft een positieve functie te zien, dus V is stijgend. De grafiek van V is stijgend, dus de stijging is toenemend.

11
a

Elk meetstation geeft 24 6 = 144 waarnemingen per dag door, dus in totaal 144 53 = 7632 waarnemingen.

b

De heenreis duurt 10 25 uur en de terugreis 10 15 uur, dus in totaal 10 25 + 10 15 = 1 1 15 uur, dat is 1 15 uur langer dus 4 minuten.

c

Op de heenweg is de benodigde tijd 10 20 + w en op de terugweg 10 20 w , dus T = 10 20 + w + 10 20 w = 10 ( 20 w ) ( 20 + w ) ( 20 w ) + 10 ( 20 + w ) ( 20 w ) ( 20 + w ) = 400 400 w 2 .

d

1 1 3 = 400 400 w 2 1 1 3 ( 400 w 2 ) = 400 400 w 2 = 300 , dus w = 10 .

e

Als w = 0 , dan T = 1 ; als w > 0 , dan 400 w 2 < 400 , dus T > 1 .

f

Met de quotiëntregel bijvoorbeeld: T ( w ) = 0 ( 400 w 2 ) 2 w 400 ( 400 w 2 ) 2 = 800 w ( 400 w 2 ) 2 , dus T ( w ) > 0 voor elke (positieve waarde) van w , dus T is een stijgende functie van w .