15.6  Gemengde opgaven (3)
1
a

Hij moet 400 km rijden om te tanken, dat kost 40 liter benzine, dus 80 gulden, het voordeel is 150 80 = 70 gulden.

b

Bij het tanken in Nederland kan hij per 50 liter 500 gebruikskilometers rijden, dus 1 gebruikskilometer kost 0,50 gulden.
Bij het tanken in het buitenland kan hij per 50 liter 100 gebruikskilometers rijden, dus dan kost 1 gebruikskilometer 1 gulden.
Het voordeel per gebruikskilometer bij tanken in Nederland is 0,50 gulden.

c

Bij tanken in Nederland kost een gebruikskilometer N 12,5 = 0,08 N .
Bij tanken in het buitenland kun je per 50 liter 625 2 x gebruikskilometers rijden, die kosten 50 B gulden, dus 1 gebruikskilometer kost 50 B 625 2 x = 25 B 312,5 x .
Het voordeel is dus: V = 0,08 N 25 B 312,5 x .

d

V = 0 als x = 15 , dus 0,08 N = 25 B 312,5 15 N 1,05 B , dus N is dan 5 % hoger B .

e

Dan 0 = 0,08 N 25 B 312,5 x . Uit deze vergelijking x 'vrijmaken'.
Dan 0,08 N = 25 B 312,5 x 312,5 x = 25 B 0,08 N = 312,5 B N , dus
x = 312,5 312,5 B N = 312,5 ( 1 B N ) .

2
a

De groeifactor per 6 jaar is 2 , dus per 3 : 2 . Het gevraagde aantal is 4500 2 6400 .

b

Je kunt die lijn tekenen als je twee punten kent, bijvoorbeeld ( 8,80 ) en ( 0,25 ; 95 ) .

c

In de Amerikaanse fabriek is L = 16,6 log ( 6 ) + 105 92 , dat is 12 = 4 3 dB meer dan de norm in Europa, dus men mag hier ( 1 2 ) 4 8 = 1 2 uur werken.

3
a

100 = 200 180 e 0,29 t e 0,29 t = 0,555 , dus t = ln ( 0,555 ) 0,29 = 2,0268 dus t = 2 uur en 2 minuten dus om 17.02 uur.

b

De grafiek van S stijgt steeds langzamer. Daardoor blijven alleen diagram C en diagram D over. Omdat (zie onderdeel a) de temperatuur blijft stijgen tot even na tijdstip t = 2 , is er in de periode tussen t = 2 en t = 2,5 uur nog een kleine toename van de temperatuur. Alleen diagram C blijft dan over.

c

S ( t ) = 180 0,29 e 0,29 t = 52,2 e 0,29 t .
S is positief, dus S is stijgend;
S is dalend, dus de stijging van S neemt af.

d

S ( 1 ) = 39,1 , dus de stijging van de temperatuur is op dat moment 39,1 graad per uur.

e

S = 200 180 0,29 e 0,29 t 200 S = 0,29 e 0,29 t e 0,29 t = 200 S 0,29 .
Dus 0,29 t = ln ( 200 S 0,29 ) en t = ln ( 200 S 0,29 ) 0,29 .

4
a

Als j = 0 ,dan L = 50 , dus p = 50 .
Als j = 9 , dan L = 140 , dus 140 = 50 + q 9 , dus q = 30 .

b
c

Er geldt: j = m 12 , dus L = 50 + 30 m 12 = 50 + 30 12 m .

5
a

S = 168,0 170,0 = 0,988 , dus ln ( 0,00216 t + 2,7183 ) = 0,988
0,00216 t + 2,7183 = e 0,988 = 2,6864 , dus t = 2,7183 2,6864 0,00216 = 14,727 .
Dus na 884 minuten (ofwel 14 uur en 44 minuten).

b

S ( t ) = 0,00216 0,00216 t + 2,7183 = 0,00216 0,00216 t 2,7183 .
Als t toeneemt, neemt de noemer van S ( t ) , toe, dus het quotiënt S ( t ) af.

c

Met de GR het maximum van V bepalen, dit is: 2,9551 10 5 .
Het maximale verschil voor de lengte van meneer Jansen is dus
170 2,9551 10 5 0,0050 cm.

6
a

Op 30 januari geldt: n = 30 , dit invullen geeft: B 8,832 , dus de bezonning is dan 8 uur en 50 minuten.
Dus om 17:17u.

b

Op 13 april geldt: n = 103 en B ( 103 ) > 14,07 . Verder geldt: B ( 102 ) < 13,9994 , dus dat klopt.

c

Het maximum van B is 12,3 + 4,6 en het 12,3 4,6 , dus het verschil is 2 4,6 = 9,2 uur dus 9 uur en 12 minuten.

d

B noord + B zuid = B .

7
a

De formule geeft 1621 en 3098 ; de relatieve afwijkingen zijn 28 % en 23 %, dus in 1850.

b

0,0101 1,0065 t = 20000 1,0065 t = 20000 1,0065 = 19870,8 , dus t = log ( 19870,8 ) log ( 1,0065 ) = 2237,8 , dus in 2038.

c

Noem de groeifactor per jaar g , dan g 50 = 2516 1656 , dus g = ( 2516 1656 ) 0,02 = 1,0084003 , dus het ontbrekende groeipercentage is 0,8400 %.

d

Er geldt in deze periode N = 795 1,004656 t 1750 .
795 1,004656 t 1750 = 1000 1,004656 t 1750 = 1000 795 = 1,25786 , dus t = 1750 + log ( 1,25789 ) log ( 1,004656 ) = 1799,3 , dus in 1800.

e

Er geldt: a n = 0,023 5760 1,01092 n .
De recursieve betrekking is: { s 0 = 132,48 s n = s n 1 + a n .
Gevraagd wordt: s 7 = 1101 miljoen.

8
a

g 5730 = 0,5 g = ( 0,5 ) 1 5730 = 0,9998790 , dus g = 0,999879 .

b

Q = 100 0,99988 60000 = 0,070 , dus 0,07 %.

c

Q = 100 0,99988 t Q 100 = 0,99988 t , dus t = ln ( Q 100 ) ln ( 0,99988 ) ,
dus t = ln ( Q 100 ) ln ( 0,99988 ) = ln ( Q ) ln ( 100 ) ln ( 0,99988 ) = ln ( Q ) 4,6052 0,00012 .

d

Voor Q = 73,19 invullen in t = ln ( Q ) 4,6052 0,00012 geeft: t 2600 .
In de figuur kun je aflezen dat bij een berekende ouderdom van 2600 BP een werkelijke ouderdom van (ongeveer) 2750 BP hoort, dus de kano is van het jaar 2750 1950 = 800 voor Chr.

e

20550 19955 = 625 en 22650 21925 = 725 , dus de ouderdom is 21925 + 175 625 725 = 22128 22130 voor Chr.

9
a

Elke 5 minuten gaat de lamp 1 keer aan, dus 12 keer per uur. Na 13 uur dus 156 keer.
Om 13:48u dus 156 + 9 = 165 keer (de lamp brandt nu niet).

b

Op 2 verschillende rijen telkens 1 lamp, kan op ( 5 2 ) = 10 .
Op 1 rij 2 lampen kan op 4 manieren.
In totaal zijn er 14 manieren.

c

12 uur zijn 720 ‘minuut’-tijdstippen. De 4e rij geeft 5 , de 3e rij 4 , de 2e rij 3 en de 1e rij 1 mogelijkheden.
Dus (met de 5e rij erbij) heb je 6 ! = 720 mogelijke ‘minuut’-tijdstippen.

10
a

d E d L = 64 ( - 0,01 -e 0,01 L ) = 0,64 e 0,01 L is positief, dus E is een stijgende functie van L . Vanwege de negatieve exponent in e 0,01 L is de functie d E d L dalend, dus E is afnemend stijgend.

b

Als L erg groot is, dan is e 0,01 L 0 , dus dan E 64 .

c

E = 64 ( 1 e 0,01 L ) 1 e 0,01 L = E 64 , dus e 0,01 L = 1 E 64 = 64 E 64 .
Dus 0,01 L = ln ( 64 E 64 ) = ln ( 64 E ) ln ( 64 ) en
L = 100 ln ( 64 E ) + 100 ln ( 64 ) , dus L 100 ln ( 64 E ) + 416 .

11

Een boom van 8 jaar levert ongeveer 0,16 0,108 2 7 = 0,0131 m3 hout en voor een boom van 15 en 20 jaar is dit 0,0324 en 0,0635 m3.
De houtopbrengst na 8 jaar is 0,0131 200 600 1572 euro; na 15 jaar is dit
0,0324 300 600 5832 euro en na 20 jaar is 0,0635 460 600 1572 euro. Dus de totale houtopbrengst is naar verwachting ten minste gelijk aan 24900 euro.
De spaarrekening levert 5000 1,0802 20 23300 euro op, dus de bewering klopt.
5000 g 20 24900 g = ( 24900 5000 ) 0,05 1,084 , dus een spaarrekening met een rente van 8,4 % zou minstens even veel opbrengen.

12
  1. Het aantal stenen met vier dezelfde cijfers is 6 ,

  2. het aantal stenen met precies drie dezelfde cijfers erop is 6 5 ,

  3. het aantal stenen met twee keer twee dezelfde cijfers erop is ( 6 2 ) ,

  4. het aantal stenen met twee dezelfde cijfers en daarnaast twee verschillende cijfers erop is 6 ( 5 2 ) ,

  5. het aantal mogelijke stenen met vier verschillende cijfers erop is ( 6 4 ) ,

  6. het werkelijke aantal stenen met vier verschillende cijfers erop is ( 6 4 ) 1 .

In totaal zijn er 6 + 30 + 15 + 60 + 14 = 125 stenen.

13

Met behulp van de tabel en de grafiek kun je de tabel hieronder links opstellen.

Als je een grafiek bij de tabel maakt, zie figuur, zie dat deze nagenoeg op een rechte lijn liggen.
Een formule voor de rechte lijn is:
P = 1,7 T + 1060 .

14

Het laagtariefverbruik ven een klant noemen we l en het normaaltariefverbruik l .
Het bedrag (in euro) dat hij bij het keuzetarief Budget betaalt noemen we B , bij het keuzetarief Standaard S en bij het keuzetarief Plus P . Dan:
B = 0,0520 l + 0,0970 n ;
S = 17,85 + 0,0419 l + 0,0749 n ;
P = 35,70 + 0,0364 l + 0,0743 n ;

Teken op het werkblad de lijn: S = P met vergelijking 0,0055 l + 0,0006 n = 17,85 . Zo wordt het gebied in drie vlakdelen verdeeld.
In elk vlakdeel is aangegeven welk tarief het voordeligst is.